rabbijn I. Maarsen
Vrede is een belangrijke waarde binnen het jodendom. Tevergeefs zoekt men in de Bijbel naar lofzangen die de oorlog verheerlijken. Wel tref je er lofliederen aan God aan na behaalde overwinningen.
Laat iedereen belangrijk zijn in je ogen en niet onbelangrijk, want jij kunt niet bepalen wat waardevol is en wat niet.
Wij veroordelen een medemens vaak als verwerpelijk en waardeloos. Maar God leest ieders hart.
Rabbijn Shimon Evers
Het bezoeken van een zieke is een mooie traditie. In het Ivrit heet dit bikkoer choliem. Bikkoer kan hier het beste vertaald worden met ‘onderzoek’.
Twee schnorrers hebben gebedeld en ontmoeten elkaar na afloop. Een van hen is bij baron Rothschild geweest. “Hoeveel heb je gekregen?”, vraagt de ander nieuwsgierig.
Een leerling vroeg de Baäl Sjem Tov eens: “Hoe komt het toch dat iemand die aan de Schepper verknocht is en in zijn hart weet hoe dicht Hij bij hem is, toch vaak een gevoel van afstand en verwijdering heeft?”
Na jaren van armoede en ellende, die zijn vertrouwen in de Heilige, gezegend zij Hij, niet hadden geschokt, had rabbi Eizik, de zoon van rabbi Jekel van Krakau, tot drie keer toe in een droom de opdracht gekregen naar Praag te reizen om een schat te zoeken onder de brug naar het paleis van de koning. Na een lange voetreis, kwam hij aan bij de brug maar zag dat die dag en nacht bewaakt werd door militairen. Daarom durfde hij niet te gaan graven.
“O God”, bidt een Jood, “laat me toch tienduizend roebel winnen in de loterij; ik zweer u, dat ik een tiende ervan onder de armen zal verdelen. En als u me niet gelooft, mag u dat tiende deel er zelf van aftrekken en me tien procent minder laten winnen.”
Uit Joodse humor van Salcia Landmann
Dr. Pieter A. Siebesma
Uit oude Joodse geschriften weten we dat het jodendom twee verschillende Messiassen verwachtte: een zegevierende Messias, zoon en afstammeling van koning David, die eenmaal als koning over de wereld zal heersen vanuit Jeruzalem, en een lijdende Messias. De tweede Messias is een priester, afstammeling van Jozef, de oudste zoon van Rachel. Volgens sommige uitleggers zal hij lijden en uiteindelijk sterven (en volgens sommige bronnen ook weer opstaan uit de dood). Lang heeft men gedacht dat slechts een minderheid van het Joodse volk een lijdende Messias verwachtte. Maar nieuwe studies laten zien dat dat niet juist is.
Rabbi Hirsch van Zydaczow [1] vertelde: “Eens, toen ik nog leerling van de rabbi van Sassow was, wilde ik de middernachtsdienst van de rabbi meemaken. Ik verborg mij in zijn huis, en tegen middernacht zag ik de rabbi opstaan, boerenkleren aantrekken, enige bundels en een bijl meenemen en het huis verlaten. Ik volgde hem in stilte en zag hem een hut binnengaan, waar net een paar dagen eerder een kind geboren was. De moeder was helemaal alleen. Haar man was er niet en ze had niemand om in de koude nacht een vuurtje te maken. De rabbi zei in het Pools tegen haar: “Koop wat hout van mij. Het is heel goedkoop en je kunt me later wel betalen.”
Rabbi Nachum van Tsjernobyl had de gewoonte vriendelijk te zijn voor arme chassidim, maar stug tegen de rijken. Een rijke chassid vroeg hem eens: “Rabbi, leert de Talmoed ons niet, dat de Sjechinah rust op hem die wijs, sterk en rijk is? Is dit geen bewijs, dat God de rijke liefheeft?”
Zei de Rabbi:
Een vader beklaagt zich bij de rabbi over zijn zoon:
“Wáár hij maar een stuk varkensvlees ziet, bijt hij erin.
En waar hij een Christenmeisje ontmoet, zoent hij haar!”
De zoon moet voor de rabbijn verschijnen en rechtvaardigt zich:
“Rabbi, ik kan 't niet helpen, ik ben nebbisj mesjogge!”
Een jaar of wat geleden vroeg een professor in de dierkunde aan de Universiteit van Cambridge aan zijn studenten uit diverse landen een opstel te maken over olifanten.
Een Duitse student schreef: ‘Introductie over de levensstijl van de olifant’.
Een Franse student schreef: ‘Het liefdesleven van de olifant’.
Een Engelse student schreef: ‘De jacht op olifanten’.
De rabbi van Amsjinow [1] sprak op Rosj Hasjanah: “Wij allen zijn vol zonden. Zou stipte rechtvaardigheid bij het Hemelse Gerecht overheersen, dan zou geheel Israël veroordeeld worden. We zien echter, dat de Heer zich verheugt over de eerlijk gemeende lof die Israël Hem betuigt en dat Hij zich zelfs onze Koning noemt, zelfs in onze zondigheid. We lezen: ‘Als U, God, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt (Ps. 130: 3), wanneer Gij ons vergiffenis zou weigeren, wie zal dan overblijven?’
Op een dag kwam er een jongeman bij de rabbi en zei: “Rabbi, ik kom hier voor mijn vriend. Hij heeft een grote zonde begaan en heeft mij gevraagd om u te bezoeken om te vragen wat hij moet doen.” “Maar waarom is hij zelf niet gekomen?” vroeg de rabbi. "Hij schaamt zich zo dat hij u niet onder ogen durft te komen.”
Er was eens een arme schlemiel. Als laatste redmiddel besluit hij tot God te bidden om hulp. Hij bidt: “Almachtige God, geef me tienduizend gulden. Ik zweer bij alles wat me lief is dat ik goed zal zijn voor iedereen. Ik zal vijfduizend gulden aan andere armen geven, en ik smeek u mij de andere helft te laten houden. Als u echter twijfelt aan mijn eerlijke bedoelingen, geeft u mij dan vijfduizend gulden. Dan kunt u zelf de andere helft verdelen!”
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van juni 2021
De Rabbi van Ger vroeg aan een jongeman of hij de Thora kende. “Een klein beetje", antwoordde de jongen.
rabbi David Ashear
Deze wereld is een grote feestzaal, gevuld met allerlei soorten voedsel en geneugten voor de gasten om van te genieten. Hashem (lett. De Naam = God) is de eigenaar van deze feestzaal en hij ziet er op toe dat er voor zijn gasten op de best mogelijke manier gezorgd wordt. Hij schiep een fantastisch blauwe lucht, prachtige natuur, honderdduizenden bloemen met allemaal verschillende kleuren, vormen en geuren, spectaculaire zonsopgangen en adembenemende zonsondergangen - allemaal voor ons genoegen. Het enige dat Hij van ons vraagt is dat wij de schoonheid waarderen en erkennen dat Hij erachter zit.
Rabbi David Ashear
De pasoek [1];zegt: “Werp je last op de Heer, en Hij zal je onderhouden.”
De maggid [2] van Dubno (1740-1804) verklaarde dit vers door middel van een gelijkenis:
Een arme man reisde met een loodzware tas op zijn rug. Terwijl hij langs de weg loopt, komt een rijke man in een royaal rijtuig voorbij. Hij ziet de arme reiziger, brengt het rijtuig tot stilstand en biedt de arme man vriendelijk een lift aan. Deze stapt in en het rijtuig vervolgt z’n weg. Een paar tellen later merkt de rijke man op dat zijn gast nog steeds zijn zware tas draagt.
Rabbi Simlai leefde in de derde eeuw in Palestina en was een beroemd Talmoedgeleerde. In de Misjna (deel Neziekien, traktaat Makkot 23b) zegt hij:
“Zeshonderd en dertien geboden werden aan Mozes gegeven, 365 negatieve geboden, overeenkomstig het aantal dagen van het jaar, en 248 positieve geboden,
Pagina 1 van 2