Marjorie W. Eberlé-Gotlib
In een artikel dat ik "to be or not to be" noemde, vermeldde ik in 1966 dat wij niet meer 'in' waren; de Messiasbelijdende Joden waren toen helemaal uit de mode. Een tijd lang waren wij namelijk 'het gat in de markt' geweest voor dissertaties, pocketboeken, lezingen, bijeenkomsten, thema's voor conferenties en andere theologische verhandelingen. Maar nog steeds is de diepste oorzaak van de belangstelling die groepen of enkelingen in de christenheid voor ons koesteren, dezelfde. Wij zouden een verlossend woord kunnen hebben in de grote verwarring die steeds verder om zich heen grijpt in onze geseculariseerde tijd. Bij ons zou mogelijk het houvast te vinden zijn waarnaar men op zoek is. Daarom wil men ons nu weer 'zien staan', zoals dat tegenwoordig heet.
Dat laatste is echter zeer betrekkelijk, want zodra wij ons uiten in termen die schijnbaar lijken op hetgeen de christelijke traditie van alle eeuwen heeft beleden, zijn wij 'out'. Daarvoor hebben zij ons niet nodig, zij zijn immers al lang uitgekeken op woorden als 'genade' en 'zonde', die vinden geen instemming en met deze woorden zijn ook wijzelf gelijktijdig afgekeurd. Nee, van ons wordt verwacht dat wij een nieuwe theologie voortbrengen.
Hoewel het ons in Nederland totaal ontbroken heeft aan mensen die voldoende studie hebben gemaakt van de vraagstukken die ons leven begeleiden en die ons richting kunnen geven, verwacht men van ons een nieuwe theologie. Welnu, die ontbreekt ons eenvoudigweg geheel. Maar zodra ik dit zeg, komt bij mij de vraag op of we die wel nodig hebben. Zou God ons zó gebrekkig voorzien hebben van stof om Hem op de juiste wijze te kunnen aanbidden en dienen? Wat wil God eigenlijk van ons? Waarom bewerkte Hij ons zo dat we Joden werden die in Jesjoea van Nazareth onze Masjiach konden herkennen? Om de zoveelste splitsing te gaan vormen in het jodendom?
In en buiten onze vereniging gaan stemmen op om ons ernstig te bezinnen op onze joodse wortels. Dat streven is een goed dat mij van meet af aan is bijgebracht door joodse leermeesters, die ook Jesjoea als hun verlosser leerden kennen. In afwijking van de meeste Messiasbelijdende Joden die ik ken, heb ik geen kerkelijke traditie behoeven af te leren. Daarom stond ik vrijer tegenover de aanvaarding van de blijde boodschap dan zij. Mij is bespaard geworden te denken dat ik als Jodin ook joods-rabbinistische wetgeving dien na te leven.
Bij het lezen van het evangelie in Mattheüs 5 vanaf vs.17 maakt Jesjoea ons duidelijk dat hij niet is gekomen om de wet of de profeten te ontbinden, maar om te vervullen! In dat vijfde hoofdstuk wordt ons een voortgaande reeks van wetsvoorschriften opgesomd die beginnen met de woorden: "gij hebt gehoord dat er gezegd is", gevolgd door een wetsvoorschrift. In de volgende zin verzwaart Jesjoea dat wetsvoorschrift. Bijvoorbeeld vers 27: "Gij hebt gehoord dat er gezegd is: gij zult niet echtbreken, maar Ik zeg u: een ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd". Of vers 43: "Gij hebt gehoord dat er gezegd is: gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten". Maar Ik zeg u: hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader die in de hemel is". Het laatste vers luidt: "Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is".
Het zijn vooral deze laatste woorden van Jesjoea die, wanneer men ze zo leest, tot wanhoop kunnen brengen; mij is het althans zo vergaan. Hoe valt de naam 'blijde boodschap' of 'evangelie' te rijmen met een gebod om volmaakt te zijn gelijk onze Vader in de hemel volmaakt is? Ga er maar aan staan, dat zijn toch onmogelijke eisen? En Jesjoea zegt even verderop in Matth.11:30, dat zijn juk zacht en zijn last licht is. Is Hij dan zo onbekend met ons leven hier en nu, dat hij niet begrijpt dat wij niet volmaakt kunnen zijn gelijk onze hemelse Vader is? Natuurlijk is Hij dat niet en natuurlijk hebben wij verkeerd gelezen als wij menen dat deze onbarmhartig lijkende eis aan ons gesteld wordt. Jesjoea begon in Matth.5: 17 ons mee te delen dat we geen vergissing moeten maken. Hij zegt daar: "Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden, Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen!" Hij is dus gekomen om voor ons de wet en de profeten te vervullen!
Daarom waarschuwt Hij ons dat er geen tittel of jota van de wet vergaan zal, eer alles zal zijn geschied. Daarom zal men niemand leren zelfs maar het kleinste van de geboden te ontbinden. Alles wat de wet zegt, tot het allerkleinste gebod erin vervat, behoren wij te vervullen, zegt Jesjoea en Hij citeert daar Deuteronomium 27:26, waar Mozes zegt: "Vervloekt is hij die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt". Dus wij mogen er geen tittel of jota aan afdoen, anders zijn wij vervloekt. Zou ik dan wel genoeg hebben aan die 613 ge- en verboden van de rabbijnen om die vervloeking van God te ontlopen? Ik zondig wat af op een dag! Wat een dilemma, en dat heet dan een juk dat zacht is en een last die licht is.
Waarom spitst Jesjoea die zware wet nu nog zo toe? Hij doet dat zeer bewust, teneinde ons te brengen tot het belijden van onze onmacht. Tot het erkennen dat tussen ons en God een diepe kloof van falen bestaat, een kloof die in de bijbel de naam kreeg van zonde. Wij staan in de verkeerde verhouding tot God, al onze goede bedoelingen ten spijt. Daarom beschikte God zijn Zoon, die door te blijven vertrouwen in de beloften van zijn Vader, zich er aan dat kruis doorheen geloofde. Jesjoea kondigt zelf aan, dat de gehele wet vervuld zal zijn voordat het Koninkrijk der hemelen gekomen is.
Welnu, het moment dat de wet door Jesjoea vervuld werd vinden we in Johannes 19:30, waar zijn sterven beschreven wordt en Hij zegt: "Het is volbracht" en Hij boog het hoofd en gaf de geest. Op dat moment had Hij de gehele wet en de profeten volbracht, elke tittel en elke jota werd daar door Hem vervuld. Daarom scheurde ook op dat moment het voorhangsel in de tempel, omdat er vanaf dat ogenblik geen scheiding meer nodig was tussen het Heilige der heiligen en de gelovige. De scheiding was door Jesjoea's geloof opgeheven.
De duivel, Gods tegenstander, die ons van God verwijderd hield, was onttroond, zijn macht over de dood was verbroken en als bewijs daarvan werd de Masjiach uit de dood opgewekt. Het geloof en het vertrouwen dat Jesjoea aan dat kruis in zijn Vader bleef stellen, wordt ons toegerekend, indien wij ons geloof vestigen op diezelfde God, die Jesjoea uit de doden heeft opgewekt. Jesjoea is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging, zoals Romeinen 4:24 zegt.
Maar ja, deze genadeboodschap is velen niet genoeg; 98% van alle gelovigen lukt het niet om van genade alleen te leven. Vandaar dat men andere wegen ging zoeken om toch zelf nog tot een liefst zichtbare of tastbare verering van God te komen; geloof alleen is zo kaal.
Zo ontstond in de vorige eeuw bij protestanten van een bepaalde richting de gedachte van 'de werken der dankbaarheid'; dat is een voor-wat-hoort-wat-theorie, die in de Romana reeds eeuwen eerder bestond. Daarmee kwam men eigenlijk in de buurt van zelfwerkzame wetsbetrachting, die zelfs bij sommige groepen de 613 ge- en verboden van het rabbinistische jodendom leek te evenaren. En daar zit nu juist het venijn van Gods tegenstander. Als hij zijn macht over de dood is kwijtgeraakt, tracht hij zijn macht over ons leven te behouden. Verkleed als een engel des lichts tracht hij Gods genadeboodschap te ondermijnen door ons ertoe aan te zetten bepaalde leefregels te gaan volgen en ons op die manier verre te houden van de kern van het jodendom. Daarin is hij al die eeuwen na Golgotha geslaagd. De eerste gemeente in Jeruzalem, die nog geheel uit Messiasbelijdende Joden bestond, maakte zich er al schuldig aan, zoals we kunnen lezen in de Galatenbrief Zij namen gebruiken in acht die met spijswetten verband hielden en Paulus vraagt hen wie hen zo betoverd heeft, want hun is toch Jesjoea de Masjiach als gekruisigde voor ogen geschilderd? Maar deze waarschuwingen mochten niet baten.
De R.K. kerk heeft de goede werken tot een onmisbaar onderdeel van haar geloof gemaakt en de Reformatie, die o.a. juist daarom plaatsvond, is op haar schreden allang weer teruggekeerd en schermt met werken der dankbaarheid die ons geloof moeten begeleiden, willen wij voor God staande kunnen blijven. De duivel heeft de aangeboren wetsbetrachting van de mens in bezit genomen en hij legt er nog steeds eer mee in. De kerken lopen leeg, want de medemenselijke preken lijken als twee druppels water op de idealen van ethische groepen als het Humanistisch Verbond, Green Peace e.d. Zij sporen allemaal aan tot grote daden onzerzijds, zowel in ons leven van alledag, als vonnen van eredienst.
Of we nu Jood zijn of niet-Jood, we staan allen in de verkeerde verhouding tot God sinds Adam, daar helpt geen goed werk aan. Laten we dan op zoek gaan naar de kern van ons bestaan zoals Gód die beschikt heeft en die zowel voor Joden als voor Messiasbelijders dezelfde is. Laten we wegdoen alles wat ons als verleiding op onze levensweg tegemoet komt, of het nu joodse of niet-joodse wetsbetrachting is en laten we ons tot dat enige bepalen wat nodig is om voor God gerechtvaardigd te worden. Want de bijbel zegt dat allen die het van welke werken der wet ook verwachten, onder de vloek liggen, want er staat geschreven: "Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet om dat ook te doen!" Dus dat door het houden van de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt is duidelijk.
"De rechtvaardige zal uit het geloof leven", zo staat in de Galatenbrief Dus geen rabbijnse wetten, alleen het geloof van Jesjoea aan dat kruis betoond maakt dat wij volmaakt zijn zoals onze Vader in de hemelen volmaakt is. Om dit met een oude joodse uitspraak te bekrachtigen lees ik u tot slot het volgende gedeelte voor uit de Talmoed. Het is geschreven door Rabbi Simlai, die leefde in de tweede helft van de derde eeuw. Hij was een beroemd Talmoedgeleerde op het gebied van Aggada. Het is opgenomen in de Misjna in het deel Neziekien, tractaat 5 getiteld Makkot 23b. Daar lezen we dat Rabbi Simlai zei:
"Zeshonderd en dertien geboden werden aan Mozes gegeven, 365 negatieve geboden, overeenkomstig het aantal dagen van het jaar, en 248 positieve geboden, overeenkomstig het aantallichaamsdelen van een mens. Toen kwam David en reduceerde ze tot 11, zoals geschreven staat in Psalm 15: "Here, wie mag verkeren in uw tent? Wie mag wonen op uw heilige berg? Hij die onberispelijk wandelt en doet wat recht is en waarheid spreekt in zijn hart; die met zijn tong niet lastert, die zijn metgezel geen kwaad doet en geen smaad op zijn naaste laadt; in wiens ogen de verwerpelijke veracht is, terwijl hij hén eert die de Here vrezen; heeft hij tot zijn schade gezworen, hij verandert het niet; hij leent zijn geld niet op woeker en aanvaardt geen geschenk tegen de onschuldige; wie zo handelt zal nimmer wankelen."
Toen kwam Jesaja en reduceerde ze tot 6, zoals geschreven staat in Jesaja 33:15,16. "Hij die in gerechtigheid wandelt en oprecht spreekt; die gewin door afPersing verkregen versmaadt; die zijn handen weerhoudt om een geschenk aan te nemen, zijn oor toestopt om niet naar een moordplan te horen en zijn ogen toesluit om het slechte niet aan te zien. Die zal op hoogten wonen, rotsvestingen zullen zijn burcht wezen; zijn brood is gewis, zijn water verzekerd."
Toen kwam Micha, die reduceerde ze verder tot 3: "Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God" (Micha 6:8). Tenslotte kwam de profeet Habakuk, die ze allemaal samenvatte in één woord (Hab.2 :4): "de rechtvaardige zal door zijn geloof leven".
De kern van het jodendom is volgens de Talmoed, de Tenach en het Evangelie "de rechtvaardige zal door zijn geloof leven". Aan dit ene woord hangt de ganse wet en de profeten en inderdaad, Jesjoea had gelijk toen hij zei: "Mijn juk is zacht en mijn last is licht". Moge deze blijde boodschap u allen dragen op uw levensweg.
De auteur is bijna 50 jaar voorzitter geweest van Hadderech. In die functie heeft ze de vereniging jarenlang vertegenwoordigd in "the International Hebrew Christian Alliance" waar zij onder meer deel uitmaakte van de "Theological Committee". Bovendien heeft zij vele malen lezingen gegeven in het gehele land en was zij afgevaardigde voor Hadderech in het ICI, het Interkerkelijk Contact inzake Israël