Marjorie W. Eberlé-Gotlib

Wij vertrouwen God soms zo weinig, we bidden wel om wonderen, maar durven vaak niet te geloven in gebedsverhoring. ‘Gebedsverhoring, dat zou te mooi zijn om waar te wezen’, zo redeneren we: Sint Nicolaas voor de surprises, maar dat mag niet van God worden verwacht! En toch lezen we in Mattheüs 7 over de gebedsverhoring:
“Bidt en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zult opengedaan worden”
Een van de dingen waar wij allen aan lijden is het gebrek aan geloof in gebedsverhoring. Men wil zelf te werkgaan, zelf, helemaal volgens eigen idee en opvatting. Maar het enige wat God van ons wil is dat we het niet zelf doen, maar met Hem. Wij spreken wel van een hemelse Vader in Christus, maar als we ons aan onze aardse vaders zo weinig gelegen zouden laten liggen als aan Hem, zou de wereld er nog veel ontevredener en eenzamer uitzien, vrees ik.

 

Waarom geloven we God dan niet? Een van de redenen waarom wij ons vertrouwen niet op Hem stellen is, dat wij zijn hulp aan ons meten aan de door ons gedane dingen voor Hem. Wij schieten zo tekort, wij falen de hele dag en nu durven we ook nog niet vragen om gunsten, zelfs niet voor anderen en zeker niet voor ons zelf. En zie, daar heb je nu net een stuk van ons gebrek aan geloof in gebedsverhoring. Als het van onze toewijding aan God moest afhangen hoe God ons gebed verhoort, laten we er dan maar mee ophouden. Wij falen altijd. Zonder God lukt het nooit. Wij hebben de vreugde mogen beleven dat we van Joden veranderd zijn in Messiasbelijdende Joden en dát is nu net alles. Wij blijven Joden die nog steeds falen, maar de Messias is bij onze naam gekomen en nu houdt Hij ons vast in dit niet-kunnen. Hij draagt ons en leidt ons voort. Wij lopen steeds weg, zoals kleine kinderen die alleen willen lopen, maar onze zonden zijn door Hem gedragen. Vroegere, tegenwoordige en toekomstige zonden die wij begaan.

En het is een wonder: God ziet al die zonden nooit meer en dat alleen maar omdat wij geloven dat Jezus voor al die zonden van ons is gestorven. Verblijden moesten we ons in dit wonder en met Paulus zeggen, - wat hem ook door de Heilige Geest geschonken werd -, “Gods kracht werd in mijn zwakheid volbracht, en laat mij dat genoeg zijn”. Laten we daarom God in ons gebed onze noden, zorgen, verdrietelijkheden en onoplosbare problemen vertellen. En laten we wat meer deze positieve kant van het Messiasbelijden met elkaar onder de loupe nemen, in plaats van zo graag al de enorme negatieve dingen betreffende elkaar en de wereld te bespreken. Laten we ons door geleerde en minder geleerde mensen er niet van laten weerhouden een kinderlijk geloof te hebben. De bijbel toont, dat zodra de gelovigen in oud- en nieuw-testament ophielden kinderlijk te geloven, ze pas echt in de ellende kwamen.

Het woord Vader, dat Jezus ons voorhoudt, hoort bij de woorden kinderlijk geloof. Laat dit ons allen mogen helpen elkaar wat meer te vertellen over Gods goedheid en wat minder te accentuëren hoe weinig wij Hem vertrouwen. Mogelijk geeft het gebed “Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp”, in vertrouwen gezegd tot Hem, een goede weg voor ons allen om de oplossing te vinden voor de vraag waarom alles zo moeizaam gaat.

 

Dit artikel verscheen eerder in het maandblad Hadderech.