Isaac Bashevis Singer                                                                     

Het hele jaar mochten we van mijn vader, die rabbijn was in Warschau, geen spelletjes spelen. Vader zei dan: “Waarom tijd verspillen met zulke onzin. Het is beter om psalmen op te zeggen.” Als ik wat geld van mijn vader kreeg en ik hem vertelde dat ik er chocola, een ijsje of kleurpotloden voor wilde kopen, zei hij steevast: “Je zou er veel beter aan doen je geld te geven aan een arme, want liefdadigheid is erg belangrijk.”

Maar met Chanoeka, wanneer vader de kaarsjes had aangestoken, mochten we van hem een half uur dreidel spelen. Buiten lag een dik pak sneeuw en ondanks dat de kachel brandde vormden zich bomen van ijs op de ruiten. Mijn broer Joshua die elf jaar ouder was dan ik en wetenschappelijke boeken las, zei tegen mijn zuster Hindel: “Zie je de sneeuw? Elke vlok is een zeshoek, met versieringen – ieder is een volmaakt juweel en net weer iets anders dan alle anderen.” Als vader hoorde wat Joshua zei over de sneeuw, haastte hij zich eraan toe te voegen: “Dat is allemaal het werk van de Almachtige God, die schoonheid verleent aan al het geschapene.” “Waarom moet iedere sneeuwvlok zo prachtig zijn, terwijl de mensen er op gaan staan of ze weer in water veranderen?”, vroeg Hindel. “Alles in de natuur gaat met het grootste gemak. Neem nou de ijsbomen – iedere winter zijn ze precies hetzelfde. Eigenlijk lijken ze op vijgenbomen en dadelpalmen”, antwoordde Joshua. “In Polen groeien deze bomen niet maar in het Heilige Land wél”, voegde vader eraan toe. “Wanneer de Messias komt, zullen alle godvrezende mensen terugkeren naar het land Israël. De doden zullen opstaan. De heilige tempel zal herbouwd worden. En de wereld zal zo vol met wijsheid zijn als er water in de zee is.”

De deur ging open en moeder kwam uit de keuken. Ze bakte Chanoeka-pannenkoeken. Een poosje stond ze daar en luisterde. Ondanks dat moeder zelf dochter was van een rabbijn, smeekte ze vader altijd om mild te zijn en niet de hele tijd tegen ons te preken. Ik hoorde haar zeggen: “Laat de kinderen toch een beetje plezier hebben. Wat schiet je ermee op?”

“Het is kleine Moisjes geluksdag”, zei Hindel. “Hij heeft ons allemaal ingemaakt, de schat.”

“Vergeet niet om ook wat geld aan de armen te geven”, zei vader tegen hem. “In vroeger tijd moest men tienden aan de priesters geven, maar nu moeten de tienden aan de behoeftigen gegeven worden.” Moeder knikte en glimlachte en ging terug naar de keuken, en wij vervolgden ons spel.

dreidelOp de zijkanten van de tinnen dreidel, die ik voor Chanoeka had gekocht, waren vier Hebreeuwse letters gegraveerd: noen, gimel, hee en sjin. Volgens vader waren dit de beginletters van woorden die betekenden: een groot wonder gebeurde daar. Maar voor ons kinderen betekende de gimel winnen, de noen verliezen, de hee de helft winnen en de sjin dat je nog een keer mocht. Moisje en ik zetten alles op alles om te winnen maar Joshua en Hindel speelden alleen mee voor de gezelligheid. Ze lieten de jongere kinderen altijd winnen.

Zelf was ik niet alleen in het spel geïnteresseerd maar ook in de gesprekken van de volwassenen. Alsof hij mijn gedachten kon lezen vroeg Joshua: “Waarom liet God vroeger wonderen gebeuren en waarom doet hij dat vandaag de dag niet meer?”

Vader trok aan zijn rode baard. Zijn ogen keken verontwaardigd. “Wat zeg je daar, mijn zoon? God werkt wonderen in elke generatie, ook al zijn wij ons daar niet altijd van bewust. En Chanoeka is in het bijzonder een feest van wonderen. Mijn grootmoeder Hindel - jij, mijn dochter bent naar haar vernoemd - vertelde me eens het volgende verhaal. 

In het dorp Tisjewitz was een kind die Zadok heette. Het was een wonderkind. Toen hij drie jaar was las hij al de Bijbel. Met vijf bestudeerde hij de Talmoed. Hij was zeer goedhartig, zowel voor mensen als voor dieren. Eens op een dag - toevallig was het de derde dag van Chanoeka - hoorde hij een buurman vertellen over een zieke kleermaker in het dorp die zo arm was dat hij zich niet eens kon veroorloven om hout te kopen om zijn huisje te verwarmen. De kleine Zadok had gehoord dat er in het bos dichtbij het dorp heel veel takken op de grond waren gevallen die je zo mee kon nemen; en hij besloot er zoveel te verzamelen als hij maar dragen kon en dat naar de zieke te brengen. In zijn enthousiasme ging hij meteen naar het bos zonder zijn moeder te vertellen waar hij naar toe ging. Het was al laat toen hij het huis verliet en toen hij het bos bereikte was het donker geworden. Kleine Zadok was verdwaald en zou zeker van de kou omgekomen zijn, als hij niet opeens in de duisternis drie Chanoeka-lichtjes had gezien. Eventjes stonden ze stil en toen zetten ze zich langzaam in beweging. De kleine Zadok ging er achteraan en ze brachten hem terug naar het dorp, naar het huisje waar de zieke man met zijn gezin woonde. Toen de lichtjes zijn voordeur bereikten, vielen ze op de grond en veranderden in gouden munten. De zieke kon zo weer brood voor zijn gezin en voor zichzelf kopen, brandstof om de kachel te verwarmen, en ook olie voor de Chanoeka-kandelaar. Niet lang daarna werd hij beter en was hij weer in staat om in zijn levensonderhoud te voorzien.”

“Pappa, wat gebeurde er met Zadok toen hij volwassen was geworden?”, vroeg ik. “Hij werd een beroemd rabbi”, zei vader. “Hij werd bekend als de heilige rabbi Zadok.” Het was zo stil geworden dat ik het spetteren van de Chanoeka-kaarsjes kon horen en het tsjirpen van onze huiskrekel. Moeder kwam de keuken uit met twee volle borden met pannenkoeken. Ze roken heerlijk. “Waarom is het zo stil - is het spel voorbij?”, vroeg ze. Mijn broer Moisje, die half in slaap had geleken toen vader zijn verhaal vertelde, deed plotseling zijn grote blauwe ogen wijd open en zei: “Pappa, ik wil het geld dat ik gewonnen heb weggeven aan een zieke kleermaker.” “Was je weer tegen ze aan het preken?”, vroeg moeder, half verwijtend. “Ik preekte niet, ik heb ze een verhaal verteld”, zei vader. “Ik wilde dat ze weten dat wat God tweeduizend jaar geleden deed ook in onze tijd nog kan doen.”

Uit: I.B. Singer, the power of light. Singer (1904-1991), zoon en kleinzoon van chassidische rabbijnen, bracht zijn jeugd door in Warschau en emigreerde in 1935 naar Amerika.

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van december 2019