Dr. Jacques B. Doukhan

Moeten christenen de oud-testamentische feesten vieren? In onderstaand artikel onderwerpt Dr. Jacques B. Doukhan een aantal veelgehoorde argumenten van degenen die deze vraag bevestigend beantwoorden aan een kritisch onderzoek. Volgende maand willen we het tweede deel plaatsen waarin de auteur de mogelijkheden verkent om toch aandacht aan de feesten te schenken en ons erdoor te laten verrijken. Ondanks dat de artikelen geschreven zijn voor niet-Joodse lezers leek het ons toe dat ze ook voor Messiasbelijders van Joodse afkomst waardevol zijn om kennis van te nemen (red.).

Het bijbels argument

Het meest gebruikte argument om de bijbelse feesten vieren is waarschijnlijk dat de bijbel ons dit voorschrijft. Maar is dit juist?

De bijbelse feesten waren immers nauw verbonden met de offers. Deze waren het die centraal waren voor de betekenis van de feesten. Pesach bijvoorbeeld verlangde niet alleen het slachten en eten van een lam (Ex. 12:3-10); feitelijk gaf het lam aan Pesach haar fundamentele betekenis en bestaansrecht. Het Pesachfeest was speciaal ontworpen als een herinnering aan het offerlam ten tijde van de uittocht: waardoor God voorbijging aan de huizen met bloed van de geslachte dieren en zo verlossing schonk (Ex. 12:24-27). Deze verbinding was zo sterk dat het feest feitelijk met het offer gelijkgesteld werd (2 Kron. 30:15).

Niet alleen bij Pesach maar ook bij de andere feesten stonden de offers, en de verzoening die zij teweegbrachten, centraal (Num. 28:15, 22, 30; 29:5, 11, 28).

Het Nieuwe Testament beschrijft de offers als verwijzend naar de komst en de functie van de Messias. Jesjoea wordt in Joh. 1:36 en 1 Kor. 5:7 het paaslam genoemd. Het hele offersysteem wordt gezien als voorafschaduwing van ʽde dingen die zouden komenʼ (Heb. 10:1 en Kol. 2:16, 17). Zo bevatten de offers een profetische boodschap over de heilsgeschiedenis: De Messias die afdaalt en zichzelf aanbiedt als offer tot verzoening van de zonde en verlossing van de mensheid.

De feesten worden in Lev. 23 ʽeeuwige inzettingenʼ genoemd (vs. 14, 21, 30, 41). Dit betekent niet een eeuwige eis; anders zouden we ook nog steeds alle offers moeten brengen. Dezelfde uitdrukking ʽeeuwige inzettingʼ wordt namelijk gebruikt voor de offers (Lev. 3:17) en alle andere rituelen die in verband staan met de tabernakel en later de tempel: de wassingen (Ex. 30:21), de priesterkleding (Ex. 28:43), de lampen (Ex. 27:20, 21) etc.. Met andere woorden: ʽeeuwigʼ moet begrepen worden in de context van de tempel – zolang de tempel bestond. Nu de offers niet meer gebracht kunnen worden vanwege het ontbreken van de tempel, en omdat de profetie die de offers bevatten vervuld is in de Messias, zijn de offers en de daarmee verbonden rituelen zoals de feesten uit Leviticus niet langer verplicht. Het type is opgegaan in het anti-type.

 

Het pedagogisch argument

Dat neemt niet weg dat het juist deze typologische/profetische functie van de feesten is die degenen die ze willen onderhouden, inspireert. Zij argumenteren dat het zich houden aan de feesten een beter en rijker begrip geeft van het verlossingsplan. Van de diepe betekenis van de feesten wordt al getuigd door het Nieuwe Testament. Zij herinnerden niet alleen aan heilsfeiten uit het verleden, zoals de uittocht uit Egypte en de wonderen tijdens de uittocht, maar verwezen naar het kosmische en eschatologische heil. Het is inderdaad betekenisvol dat Jesjoea stierf en opgewekt werd tijdens Pesach, dat hij niet alleen vierde als herdenking van de uittocht, maar ook een nieuwe betekenis gaf door het toe te passen op zichzelf (Matth. 26:26-30). Het is ook veelzeggend dat de gave van de Geest, die in verband gebracht wordt met de bekendmaking van het evangelie aan de natiën, plaatsvond tijdens Sjawoe’ot, het oogstfeest.

Feitelijk wezen de voorjaarsfeesten naar de eerste fase van de heilsgeschiedenis: de eerste komst van de Messias, zijn dood en opstanding, zijn troonsbestijging aan de rechterhand van de Vader en de universele verbreding van het verbond door de wereldwijde verkondiging van het evangelie.

 

De najaarsfeesten wezen naar de tweede fase van de heilsgeschiedenis: het oordeel in de hemel en de proclamatie van de boodschappen van de drie engelen op aarde, ter voorbereiding op het kosmische heil en de wederkomst van de Messias (Op. 14:6-13). Met de woorden van Richard Davidson: “De eerste en de laatste feesten van Israëls religieuze kalender schijnen verbonden te zijn met respectievelijk het begin en de vervulling van Israëls heilsgeschiedenis.” De pedagogische functie van de feesten is zodoende gebruikt als argument om deze feesten te integreren in ons godsdienstig leven. Maar het feit dat ze deze functie hebben, betekent niet dat de feesten goddelijke inzettingen zijn die eeuwig onderhouden dienen te worden. Het blijft dus de vraag of ze door christenen vandaag de dag nageleefd dienen te worden.

 

Het historisch argument

Het feit dat Jesjoea en Zijn discipelen de feesten vierden, en later ook de eerste (Joodse) christenen, zelfs bij afwezigheid van de offers, suggereert dat het niet ondenkbaar is dat christenen de feesten vieren. Toch kan dit niet als argument gebruikt worden ter rechtvaardiging van de viering ervan. Jesjoea en de eerste christenen onderhielden immers ook andere culturele en ceremoniële praktijken, zoals de besnijdenis, het dragen van het gebedskleed etc.. Deze praktijken werden niet overgenomen door de niet-Joodse christenen op grond van Hand. 15. Bovendien hebben christenen geen traditie hoe deze feesten te vieren. Hoe moeten ze dan gevierd worden? En op welke gronden wordt gekozen voor één bepaalde wijze van vieren? Zonder een traditie zal het gaan vieren van de feesten onvermijdelijk spanningen en meningsverschillen oproepen. Angel Rodriguez waarschuwt bovendien terecht: “Zij die het onderhouden van de feesten propageren moeten hun eigen wijze om ze te vieren creëren en daarmee menselijke tradities, welke niet gebaseerd zijn op de uitdrukkelijke bekendmaking van Gods wil.”

 

Het argument van de bevordering van de joods-christelijke betrekkingen

Het door christenen praktiseren van de feesten kan contraproductief zijn voor de joods-christelijke betrekkingen. Christenen die hieraan meedoen en tradities overnemen die behoren tot een andere cultuur kunnen gekunsteld en onecht overkomen. Zij zullen ook, onbedoeld, Joden kwetsen die dit zullen ervaren als een poging zich iets toe te eigenen dat van hen is, in het verlengde van de vervangingsleer; of als een bedrieglijke wijze hen in een bekeringsval te lokken. In plaats dat het een middel wordt om het contact met de Joden te bevorderen, kan de christelijke aanpassing van Joodse gebruiken de Joden juist van hen vervreemden.

Het aandacht schenken aan de feesten kan aan de andere kant christenen dichter bij Joden brengen terwijl de christelijke traditie juist geleerd heeft hen te verachten. Het was immers om antisemitische redenen dat niet alleen de sjabbat maar ook de feesten verworpen werden. Het schijnt mij daarom toe dat christenen, door aandacht te schenken aan de feesten een statement zouden kunnen maken, tegen de antisemitische stemmen van diverse groepen; bovendien scheppen zij zo een mogelijkheid om het evangelie in een joods kader te plaatsen en zo de Joden te bereiken.

In het tweede deel van dit artikel wil ik suggesties doen om op een ‘gepaste manier’ aandacht aan de feesten te schenken.

In het tweede deel van zijn beschouwing over de Bijbelse feesten en hun waarde voor christenen doet professor Jacques Doukhan suggesties aan de hand om stil te staan bij de feesten zonder deze zichzelf en anderen als een Bijbelse verplichting op te leggen.

 

Van moeten naar kunnen

Allereerst is het belangrijk het niet verplichte karakter van de feesten in te zien. In het Nieuwe Testament lezen we nergens dat ze verplicht zijn maar ook niet dat ze niet gevierd zouden mogen worden. Aan de ene kant spreken veel teksten over de typologische functie van de offers en worden we gewaarschuwd voor de opvatting dat ze verplicht zouden zijn en noodzakelijk voor ons behoud. Anderzijds lezen we dat Jezus en zijn discipelen en later de eerste christenen (die Joden waren) en ook Paulus ze vierden.

 

In Hand. 15:19-21 staat waar de niet-Joodse gelovigen zich aan hadden te houden:

“Daarom ben ik van mening dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen, maar dat we hen moeten schrijven dat ze zich dienen te onthouden van wat door de afgodendienst bezoedeld is, van ontucht, van vlees waar nog bloed in zit en van het bloed zelf. In haast elke stad wordt de wet van Mozes immers al sinds mensenheugenis verkondigd en op iedere sabbat in de synagogen voorgelezen.”

De feesten worden dus niet genoemd. Dit ademt een geest van tolerantie; niet alleen ten aanzien van de niet-Joden, die niet lastig gevallen moesten worden met een nieuwe onnodige last. Maar impliciet ook naar de Joodse Messiasbelijders. Want het werd evenzeer als ongepast beschouwd aan hèn een nieuwe levensstijl op te leggen waarbij ze deze gewoonten dienden op te geven. Daarom zouden we niet moeten zeggen “We moeten ze vieren” of “We moeten ze niet vieren”.  Maar “We kunnen ze vieren”. Een dergelijke woordkeuze is niet alleen een blijk van nederigheid en openheid maar is ook een teken van respect voor andere opvattingen.

 

‘Stilstaan bij’ in plaats van ‘onderhoudenʼ

 

Wanneer we ervoor kiezen om stil te staan bij de feesten en ze op onze jaarkalender te zetten, moeten we dat doen met een helder begrip van hun oorspronkelijke betekenis. Ik heb het bewust over het ʽstilstaan bijʼ en niet over het ʽonderhouden vanʼ de feesten. Het stilstaan bij de feesten is namelijk een goede gelegenheid om herinnerd te worden aan Gods verlossingsplan en aan onze profetische identiteit en roeping. Het kan dienen als een mogelijkheid om te onderwijzen en te leren en Gods verlossingsplan te verkondigen, thuis, in de kerk en in de wereld. De feesten zijn echter niet meer dan een pedagogisch- of evangelisatiemiddel dat we mogen gebruiken, net als het model van de tabernakel of tempel, om onze unieke boodschap duidelijk te maken.

Als we iets met de feesten willen doen, is het raadzaam dit op de daarvoor bestemde tijd te doen. Niet omdat we trouw moeten zijn aan landbouwkundige, rituele of wettische principes, maar meer omdat dat het moment is dat andere mensen daaraan denken. Bovendien kan aandacht hiervoor op een ander moment vreemd overkomen, kwetsend zijn en hun betekenis verzwakken.

Het blijft echter de vraag hoe we dit kunnen doen bij afwezigheid van Bijbelse voorschriften en zonder een traditie zoals in het jodendom. Om wilde initiatieven, die het hele project zouden kunnen ondermijnen, te vermijden, zouden de volgende twee uitgangspunten elke poging om stil te staan bij de feesten, moeten begeleiden en bepalen.

- Respect voor de oorspronkelijke setting van de feesten, te weten de Schriften en het getuigenis van Israël. Stel je op de hoogte van het eigenlijke karakter van het feest en van de Joodse tradities ter zake. Vermijd een onjuiste en verwarrende foutieve voorstelling van zaken. Grijp de feesten niet aan om je persoonlijke opvattingen en hobby’s te promoten, die niets van doen hebben met de feesten zoals dansen en geestelijke en charismatische toepassingen, zoals het ondoordacht blazen van de sjofar en het aantrekken van exotische kledingstukken. Een dergelijke manier van uitdrukken zal ervaren worden als een verkleedpartij en oneerbiedig gedrag.

- Respect voor de nieuwe setting van het feest, namelijk je kerk. Raadpleeg haar leiders, inclusief de theologische autoriteiten en je vrienden (vooral degenen die het niet met je eens zijn) zodat je er zeker van bent dat de informatie die je verzameld hebt juist is. Vergewis je dat je experiment niet verkeerd begrepen wordt, de andere kerkleden niet kwetst en inderdaad dienstbaar is aan het welzijn van de kerk. Blijf bescheiden en probeer je opvattingen en praktijken niet op te leggen aan kerkleden met een ander visie en geestelijke gevoeligheid. Wees zo verstandig om je gevoelens en mening niet te verwarren met goddelijke waarheden en de gave van de Geest.

 

Conclusie:

Op de vraag of wij de Bijbelse feesten zouden moeten onderhouden is mijn antwoord dus “nee”, en wel om de volgende reden.

De feesten zijn niet meer verplicht omdat ze feitelijk vervuld zijn in de Messias en niet langer meer gegrond zijn op Bijbelse openbaring. Het is belangrijk ons te realiseren dat God ons niet een instructie of wet gegeven heeft hoe deze feesten te vieren zonder tempel. Hoe zou Hij dan van ons kunnen verlangen ze te vieren? We zijn volkomen afhankelijk van menselijke, buiten-Bijbelse overlevering.

Toch sluit dit de volgende mogelijkheden niet uit:

- De pedagogische functie: het onderzoeken en verkondigen (door woorden of anderszins) van de rijke waarheden die verband houden met de feesten; zij laten namelijk iets zien van het verlossingsplan in verleden, heden en toekomst.

- Jezus als de Messias belijdende Joden behoeven zich, net als de eerste Joodse christenen, niet verplicht te voelen de vreugde van de feesten los te laten. De feesten behoren niet alleen tot hun culturele erfenis. Het zijn ook geëigende hulpmiddelen om het evangelie te delen met andere Joden.

Tenslotte kan van de feesten geleerd worden dat we ons mogen ontspannen en mogen genieten van ons godsdienstig leven. Alle discussie en spanningen over het wel of niet moeten vieren van de feesten druisen feitelijk in tegen de geest van de feesten. Hun boodschap is namelijk juist de vriendelijke uitnodiging om blij te zijn en vrede te ervaren.

 

Een persoonlijke noot

Omdat ik een Joodse opvoeding heb gehad, maken de feesten deel uit van mijn kalender. Ik markeer de feesten, houdt de seder en vast met Kippoer. Ik geniet volop van deze tradities, overeenkomstig de liturgische en culturele gewoonten van mijn Sefardische erfenis. Omdat ze vervuld zijn in de Messias, beschouw ik ze niet meer als verplicht. Ik beleef de feesten echter als een pedagogische gelegenheid tot verdieping en verrijking van mijn christelijk geloof en dat van mijn gasten. Dat is de reden dat ik geen slaaf ben van de inachtneming ervan en ik beschouw het niet als een zonde wanneer ik brood eet met Pesach of het vasten verbreek op Kippoer. Om de zaak nog ingewikkelder te maken moet ik bekennen dat ik ook graag Chanoeka en Poeriem vier, ofschoon deze geen christelijke betekenis hebben. Zij herinneren me namelijk aan mijn kindertijd; ook stellen ze me in staat me te identificeren met de geschiedenis van mijn volk. Om diezelfde reden sta ik, altijd wanneer ik in de gelegenheid ben, stil bij het recentere Jom Hasjoa (Holocaust-herdenkingsdag, red.).