Joop Akker

Deze maand wenden we de blik in de richting van onze oosterburen. Hoe zou het de Messiasbelijdende Joden daar vergaan? Een antwoord op die vraag vonden we in een artikel van Ulrich Laepple[1], waarin hij schrijft over hun situatie vanaf 1933 tot heden.

Na de Tweede Wereldoorlog is binnen de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD) [2] een proces op gang gekomen dat leidde tot een grondige herziening van de relatie met het Joodse volk, en zelfs een wijziging van de kerkorde.

Er ontstond een nieuw zicht op het Oude Testament, op de blijvende uitverkiezing van Israël en op het nooit opgezegde Verbond; en er werden theologische uitspraken gedaan over de staat Israël. Tot nu toe is er weinig aandacht besteed aan de bijdrage van Joodse christenen aan deze ontwikkeling.
Als Joden die in de Messias geloven, werden zij, net als de andere Joden, getroffen door de misdaden tijdens het naziregime. Ze werden uitgestoten door de kerk, die hun geestelijk thuis en vaak hun werkgever was. Hierdoor werden ze zich opeens bewust van hun Joods-zijn. In hun eenzaam isolement overdachten ze hun situatie en begrepen dat het hún taak was om de Kerk uit de volkeren met Israël te verbinden. De kerk moest zich bewust worden van haar Joodse wortel, van de God van Israël, de Hebreeuwse Bijbel en van de Joodse Messias en haar verkondiging daarmee in overeenstemming brengen. Na 1945 dienden ze de kerk op indrukwekkende wijze als medeontwerpers van het christelijk-joodse gesprek.

Bruggenbouwers tussen kerk en synagoge

Het zijn drie theologen van Joodse afkomst, respectievelijk getrouwd met een Joodse vrouw, die Israël op een nieuwe manier aan de orde stelden binnen de Duitse kerk: Hans Ehrenberg, Adolf Freudenberg en Heinz David Leuner.

Hans Ehrenberg (1883-1958) was een neef van Franz Rosenzweig. Hij liet zich in 1909 dopen en besloot predikant te worden. Direct voor de rassenwetgeving (1933) schreef Ehrenberg 72 stellingen over de relatie Kerk en Israël, die in zijn tijd zeer vooruitstrevend waren maar na de oorlog breed ingang zouden vinden binnen de kerk. Vier stellingen ter illustratie:

Stelling 7: Ehrenberg beschouwt Israëls uitverkiezing als een ergernis omdat het de volkeren herinnert aan de levende God.

Stelling 12: In tijden van assimilatie had de Kerk van Christus zich moeten uitspreken tegen Israëls verlangen naar gelijkheid. In tijden van vervolging had ze Israël moeten beschermen tegen buitensporige, meedogenloze vijandschap van de zijde van de volkeren. Waarom zweeg en zwijgt ze? 

Stelling 17: De Joodse christen keert zich niet af van Israël, maar neemt deel aan het mysterie van Israël: Hij is geroepen om getuige te zijn van Gods trouw, dat zijn Zoon als zoon van Abraham geboren werd, ondanks alle ontrouw van Israël, en dat Hij ook de belofte van de komende voleinding volledig verbonden heeft met het Joodse volk. 

Stelling 59: De kerk van de Reformatie in Duitsland staat of valt in 1933 met de verleiding om de Joodse christenen geheel of gedeeltelijk te verbannen. 

Dat laatste overkwam hem overigens. Nadat hem door de Gestapo een preek- en spreekverbod was opgelegd, werd hij overgebracht naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Op voorspraak van een bevriende Engelse bisschop ontkwam hij naar Engeland en keerde na de oorlog naar Duitsland terug, gedesillusioneerd over de geringe solidariteit van de kerk, die hij desondanks trouw bleef.

Adolf Freudenberg werd uit de kerk verstoten omdat hij met een Joodse vrouw was getrouwd. Na de oorlog drong hij bij de kerk aan op de verbetering van haar relatie met het jodendom . Zonder hem zou de ontwikkeling van de kerkelijke betrekkingen met de Joden en de staat Israël er anders uitgezien hebben.

Heinz David Leuner werd in 1906 in het Poolse Breslau geboren in een behoudend Joods gezin. Onder de indruk van hun omgang met het Oude Testament liet hij zich in Praag samen met zijn vrouw dopen bij de Boheemse broeders. Hij bracht de oorlog in Schotland door, waar hij theologie studeerde. Na de oorlog vervulde hij diverse functies binnen de Engelse Hebrew Christian Alliance en de International Hebrew Christian Alliance (IHCA). Hij liet zich leiden door de hoop dat de joods-christelijke beweging tot vernieuwing van de kerk zou leiden en tot bestrijding van het opnieuw opkomend antisemitisme. Door talloze lezingen op kerkelijke bijeenkomsten en universiteiten wilde Leuner kerk en theologie doordringen van haar Oudtestamentisch en Joods erfgoed. 

Speciale vermelding verdient zijn bijdrage aan de Kirchentag in Berlijn van 1961, die een doorbraak vormde voor de christelijk-joodse betrekkingen. Drie dagen van de conferentie, die door 80.000 christenen bijgewoond werd, waren gewijd aan de verhouding tussen christenen en joden. Duizenden mensen kregen door een rabbijn en andere Joden uitgelegd wat het jodendom is en uit welke geestelijke kracht zij leeft. Gevoelige onderwerpen werden onomwonden besproken: de betekenis van het Oude Testament, de uniciteit van Jezus, het vraagstuk van de schuld van de Joden aan Jezus' kruisiging, de schuld van de kerk aan de eeuwenlange Jodenvervolging. Opvallend was de geest waarin alles zich voltrok, de wil om de waarheid te ontdekken en anders te gaan denken.

Als Joods christen was Leuner als het ware een 'natuurlijke' middelaar die Israël op een geloofwaardige manier in de kerk kon vertegenwoordigen. Hij verborg zijn belijdenis van de Messias niet maar was er ook niet op uit om zijn mede-Joden te bekeren. In een discussie zei hij: “De Jood die tot Jezus kwam als zijn Messias is een garantie en een bewijs van wat de Schrift ons belooft voor de eindtijd. Dit kleine, onopvallende overblijfsel maakt duidelijk dat God zich aan zijn belofte houdt. Na hun bekering en doop willen Joodse christenen blijven belijden dat ze behoren tot het oude volk van God, waaruit de Messias en Heiland van de wereld is voortgekomen.” Ondanks Leuners uitgangspunt dat hij de kerk Israël en de Joden Jezus wilde uitleggen, ontstond er een indrukwekkende vriendschap ​​tussen Leuner en rabbijn Robert Raphael Geis, de belangrijkste spreker op het evenement. 

Messiasbelijdende Joden en de EKD

Al in 1950 sprak de synode van de EKD zich uit over de Messiasbelijdende Joden: “Het Nieuwe Testament getuigt van één kerk die bestaat uit Joodse christenen en niet-Joodse christenen. We zien in onze christelijke broeders en zusters van Joodse afkomst getuigen van onze onafscheidelijke band met het voor altijd uitverkoren volk van God, Israël.” Helaas heeft de EKD deze lijn in later jaren niet vast weten te houden. In de EKD-studiecommissie Kirche und Judentum, ingesteld in 1967, zaten nog wel twee Joodse christenen, Fritz Major-Leonhardt en Alfred Bucharz[3]. Maar in het rapport Christen und Juden 1, dat deze commissie in 1975 opleverde werd vreemd genoeg met geen woord gerept over Messiasbelijdende Joden.

In 1980 besloot de EKD-synode tot een nieuw partnerschap met het jodendom. Gehoopt werd dat daardoor de broederband tussen Joden en christenen verdiept zou worden en "een zuiverder christelijk geloof" verkregen. In de voorbereidende commissie hadden geen Messiasbelijdende Joden meer zitting, maar wel bijvoorbeeld rabbijn Yehoedah Ashkenazy. Ulrich Laepple, ook commissielid, proefde tijdens de commissievergaderingen een angstvallig zwijgen over hen. 

In de EKD-studie Juden und Christen III wordt voor het eerst ruim aandacht geschonken aan Messiasbelijdende Joden. Helaas komt men daarin niet verder dan de vaststelling dat religieuze status van Messiaanse Joden en hun gemeenten tot dusver niet opgehelderd is, dat de traditionele kerken geen oog voor hen hebben en dat ze voor de Joden hooguit gelden als afvallige Joden.

Tijdens de voorbereiding van de Stuttgarter Kirchentag van 2015 werd besloten geen vertegenwoordigers van Messiaans-Joodse gemeenten uit te nodigen als medewerkers aangezien "de verhouding met Joods-christelijke missionarissen-groepen onopgehelderd is". Wel konden ze uitgenodigd worden voor bepaalde bijeenkomsten, maar alleen om een tegengeluid te laten horen. Die eer viel Richard Harvey te beurt. Richard verraste het publiek met zijn kritische stellingname ten aanzien van Jodenzending, met zijn uitgebreide Joodse voorgeslacht en met zijn verankering in het jodendom. Maar van de zijde van zijn Joodse en christelijke opponenten was er zo'n fundamentele tegenstand dat een vervolg onwaarschijnlijk leek.

Die vrees werd bewaarheid toen de commissie Kirche und Judentum, op verzoek van de EKD-synode, in 2017 Christen Judenchristen, Messianische Juden, publiceerde. Het is het eerste EKD-document dat in zijn geheel aan Messiasbelijdende Joden gewijd was. Het rapport geeft een beschrijving van het hedendaagse Messiaanse jodendom en was tot stand gekomen in samenspraak met Richard Harvey en Vladimir Pikman. 

De conclusie in het rapport is dat de Kerken uiterst terughoudend dienen te zijn in hun contacten met Messiasbelijdende Joden. Naar de mening van de commissie overschrijden Messiasbelijdende Joden een rode lijn omdat zij Jodenzending bedrijven en Joden van godsdienst zouden willen doen veranderen. Dat zou in tegenspraak zijn met de trouw van God en de uitverkiezing van Israël. Een tweede argument is dat rekening gehouden dient te worden met de gevoeligheid van Joodse gemeenten. De laatstgenoemden verwachten van de kerk dat zij zich distantiëren van Messiaans-Joodse groepen, zolang deze de legitimiteit van een jodendom zonder Christus in twijfel trekken.
Ulrich Laepple betreurt deze stellingname en stelt met leedwezen vast dat een artikel in 1982 van de theoloog Peter von der Osten-Sacken[4], die bevriend was met Heinz Leuner, in Duitsland de enige uiting van gewicht van de kant van de theologie over dit onderwerp is geweest. In het genoemde artikel roept Von der Osten-Sacken de kerk op om ruimte te geven aan de Joodse identiteit van Messiasbelijdende Joden, om drie redenen: 

Hierin roept Von der Osten-Sacken de kerk op om ruimte te geven aan de Joodse identiteit van Messiasbelijdende Joden, om drie redenen: 
1. Joodse christenen vormen het Joodse deel van de christelijke gemeente.
2. De niet-Joodse christenen hebben hen nodig omdat ze anders afgesneden zijn van hun Joodse, voedende, wortel.
3. Joodse christenen zijn ook van belang als de eerst aangewezen getuigen van de vrede tussen het volk van God en de volkeren, die in Jesjoea werkelijkheid wordt.

Een Nederlands antwoord aan de Duitse kerken

De hierboven beschreven worsteling van de Duitse kerken is heel begrijpelijk. Er is grote blijdschap over de herstelde relatie met de synagoge, na alles wat er in de Tweede Wereldoorlog gebeurd is. Maar wanneer de consequentie hiervan is dat gevonden moet worden dat Joden zonder Jesjoea niets missen, dan zouden wij Hem wel heel erg tekort doen. Bovendien strookt dat niet met de ervaring van al die Joden die, naar eigen zeggen, in duisternis verkeerden totdat ze in de Messias het licht vonden.

Een Nederlands antwoord op de vraag van de Duitse Evangelische Kirche

De Nederlandse Paul van Teeffelen stelt in zijn artikel 'de dubbelfunctie en het deeg' over de relatie tussen de Kerk en Israël het volgende:

Het Joodse volk was door God reeds eeuwen tevoren bedekt zodat het de Messias niet kón herkennen (Jesaja 6:9). De apostel Paulus maakt de reden hiervoor bekend. Het is "om uwentwil", omwille van de gelovigen uit de volkeren (Romeinen 11:28). 

In ditzelfde hoofdstuk legt Paulus uit dat deze bedekking niet de verwerping van het Joodse volk als Gods volk betekent, absoluut niet! Wanneer de eerstelingen heilig zijn, is ook het hele deeg heilig!

De eerstelingen zijn de Messiaanse Joden die nu al de belofte van het nieuwe verbond uit Jeremia 31:33 en 34 aan zich vervuld zien. Samen met de niet-Joodse Messiasbelijders zijn zij de Kerk, waar zij, in de woorden van Van Teeffelen de “voorhoede” van uitmaken.

Tegelijkertijd vertegenwoordigen zij het gehele Joodse volk, dat gedeeltelijk verhard is, maar óók op Gods ontferming kan rekenen. 
Dat zal zijn op het moment dat de volheid van de heidenen zal zijn ingegaan. En zó zal heel Israël behouden worden. Want de verlosser zal uit Zion komen en zal de zonden van Jacob wegdoen (Romeinen 11:25,26).

En zó zal heel Israël behouden worden. Want de verlosser zal uit Zion komen en zal de zonden van Jacob wegdoen.


[1] Ulrich Laepple (1948) was predikant in de Evangelische Kirche Deutschland, en heeft zich intensief beziggehouden met de relatie kerk en Israël. Ook is hij betrokken bij diverse netwerken van Messiasbelijdende Joden in Duitsland.

[2] De Evangelische Kirche in Deutschland (EKD) is met 21 miljoen leden (meer dan een kwart van de Duitse bevolking) de grootste protestantse kerk in Duitsland.

[3] Fritz Major-Leonhardt ontmoetten we altijd bij de IHCA omdat hij voorzitter was van onze Duitse zustervereniging. Alfred Bucharz was tijdens de oorlog tot geloof komen nadat hij in een visioen de Messias gezien had en heeft zich altijd beijverd om de kerk kennis van het jodendom bij te brengen.

[4] Dr. Peter von der Osten-Sacken (1940) was van 1973-2005 hoogleraar Nieuwe Testament en christelijk-Joodse studies in Berlijn en organiseerde jarenlang voor zijn studenten colleges in Israël, in samenwerking met zijn Israëlische collega’s.