Joop Akker
Inleiding
De Tweede Wereldoorlog en het nationaalsocialisme pakten voor Joden heel verschillend uit. Velen kwamen om in de kampen, ook Joodse christenen zoals de kloosterzuster dr. Edith Stein en de Dokkumer predikant Josef Cohen.
Anderen konden ontsnappen naar veilige landen, zoals de Duitse Heinz David Leuner, die in 1933 naar Tsjecho-Slowakije vluchtte. In Praag werkte hij onder Joodse vluchtelingen voor de Schotse kerk en in 1939 emigreerde hij naar Schotland.
Weer anderen hoopten in Nederland veilig te zijn voor de nazi’s maar werden toch weggevoerd. Een van hen was Ludwig Otto Blumenthal (1876-1944). Otto had zich op 18-jarige leeftijd bekeerd tot het christelijk geloof en raakte in Aken betrokken bij de protestantse gemeente. In 1939 vluchtte hij naar Nederland. Hij zou de dood vinden in Theresienstadt. [1]
Er waren er ook die door onder te duiken overleefden. Zo verging het een Joods-christelijke vriend van me. Zijn vader overleed een dag voor zijn geboorte in september 1944. De eerste acht maanden van zijn leven werd deze vriend verborgen gehouden. Toen hij midden 40 was werd hij arbeidsongeschikt. Verondersteld werd dat het niet mogen huilen acht maanden lang een belangrijke oorzaak was.
Een andere groep overleefde de kampen, zoals dominee Tabaksblatt en zijn gezin. Zijn zoon Morris heeft tussen zijn vijfde en zevende levensjaar in drie verschillende concentratiekampen gezeten maar kon zich wél gezond ontplooien. Twintig jaar lang was hij topbestuurder bij Unilever en andere grote concerns. [2]
Je had geluk als Jood wanneer je een niet-Joodse huwelijkspartner had. Gemengd gehuwde Joden werden in veel gevallen minder streng vervolgd dan andere Joden[3]. Marjorie Eberlé-Gotlib, jarenlang voorzitter van Hadderech, kwam tijdens de oorlog tot geloof en werd in Rotterdam gedoopt door dominee Buskes. In 1939 trouwde ze met de niet-Joodse Oscar Eberlé, die ze haar ‘bewariër’ noemde omdat hij haar voor deportatie had behoed. Haar ouders overleefden de oorlog niet; waren ze maar niet in 1920 vanuit Engeland teruggekeerd naar Nederland!
Iets soortgelijks gold voor dominee Johannes Rottenberg, die in 1929 vanuit Amerika naar Rotterdam kwam om als zendeling bij Elim te werken. Hij had de oorlog kunnen overleven dankzij zijn niet-Joodse vrouw, maar zijn verzet tegen het nazisme werd hem uiteindelijk fataal.
In wat volgt gaat het vooral over dominee Tabaksblatt. Ik heb hem uitgekozen omdat hij uitgebreid verteld heeft over deze periode en ook inzicht geeft in de manier waarop de Nederlandse kerken geprobeerd hebben hun Joodse leden te beschermen tegen de naziwoede.
Ds. Tabaksblatt tijdens WO-II
Voorgeschiedenis
Israël Tabaksblatt wordt in 1902 in Polen geboren als de zevende van in het totaal elf kinderen. Het grootste deel van zijn jeugd brengt hij door in de stad Lodz. In 1925 trouwt hij met Deborah Diesenhaus (1902-1962). Ze zullen vier dochters en een zoon krijgen. Onder invloed van gesprekken met een zendeling, Leon Rosenberg, komt Tabaksblatt tot de overtuiging dat Jezus de Messias is. Zijn lijfspreuk wordt Hooglied 3:1-4. Hij voelt zich als degene die overal tevergeefs zijn zielsbeminde zocht. Maar toen hij haar uiteindelijk gevonden had wilde hij haar niet meer loslaten …
In 1929 vertrekt hij naar Parijs, op doorreis naar Palestina, waar hij met handwerk zijn inkomen wil verdienen en ondertussen wil getuigen van de Messias. Maar hij wordt in contact gebracht met Johannes Rottenberg waardoor zich een andere weg opent. In 1930 vertrekt hij naar Nederland.
Zendeling bij Elim Rotterdam
“Ik kwam met de trein aan in Rotterdam. Daar zag ik in de menigte iemand staan die mij deed denken aan Israël Zangwill, de befaamde Engels-Joodse schrijver van gettoverhalen. Hij stelde zich aan mij voor als Rottenberg. Direct konden wij het uitstekend met elkaar vinden. We voelden ons beiden verankerd in het jodendom en bezield met eenzelfde innige liefde voor Jezus van Nazareth, de Messias van ons volk. Ik werd ondergebracht in het huis van Elim, de Nederlandse Vereniging voor zending onder Israël. In het voorjaar van 1931 kon ik mijn vrouw en dochtertje over laten komen naar Nederland. Het bestuur van Elim stelde me in de gelegenheid om te studeren aan de theologische school van de Vrije Evangelische gemeenten in Apeldoorn. Na mijn studie aanvaardde ik in september 1933 mijn dienst bij Elim.
De samenwerking met Rottenberg was ideaal. Beiden waren we ervan overtuigd dat zending onder Israël niet gericht mag zijn op de bekering van een enkele Jood. De christelijke kerk moet beseffen dat zij op de edele olijfboom, Israël, geënt is en daarom tot taak heeft om haar oudere broer tot jaloersheid te verwekken door uit de rijkdom te leven die zij in Israëls Messias heeft verkregen. Alleen wanneer de gemeente van de Messias de kwalitatieve volheid bereikt zal hebben zal gans Israël behouden worden en zal het in Jezus van Nazareth zijn Messias herkennen. Het rijk van de Messias zal aanbreken door het behoud van gans Israël. Vanuit dit Bijbels-eschatologisch perspectief werkten wij en probeerden we de gemeenten daarvan bewust te maken.
De Tweede Wereldoorlog
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werkte en woonde ik in Den Haag, net als Rottenberg. Voor onze werkzaamheden maakten we gebruik van een gebouw aan de De Ruijterstraat. Rottenberg werd door zijn moedig getuigenis tegen de Germaanse barbaren in 1941 gevangen genomen en in 1942 in Mauthausen vermoord. Ik kreeg in die tijd huiszoeking door enkele SS’ers en hun Nederlandse aanhangers. Daarbij werd mij te kennen gegeven dat het evangelie niet voor de Joden was en ik met mijn werk moest stoppen. Het gebouw aan de De Ruijterstraat werd in beslag genomen en leeggeplunderd. Het einde van een tijdperk in de geschiedenis van de zending onder de Joden in Nederland was gekomen.
In die tijd zochten veel Joden in hun nood hulp bij de kerk. Dr. W.J. De Wilde zorgde ervoor dat ik een aanstelling kreeg als hulpprediker bij de hervormde gemeente waardoor het mij mogelijk werd gemaakt de hulpzoekende Joden te helpen. Verschillende van hen wilden gedoopt worden maar dat wees ik beslist van de hand. Het baatte immers niet meer. De bezetters hadden als datum voor geldige dopen 31 december 1940 vastgesteld. Wie na die datum gedoopt werd, viel niet meer onder de zogenaamde verzachtende omstandigheden. Maar de kerken kregen het van de Duitsers gedaan dat Joden die een zekere band met de kerk onderhielden een Beweis von Angehörigkeit kregen. Daardoor waren zij voorlopig van deportatie vrijgesteld.
De bezetters hadden vijf punten opgesteld voor Joden om een Beweis von Angehörigkeit te kunnen krijgen: geboren uit gedoopte ouders, gedoopt voor 31 december 1940, regelmatig kerkbezoek, gemengd gehuwden en het volgen van catechisatie. Aan de eis van regelmatig kerkbezoek en het volgen van catechisatie gaf de kerk een zo ruim mogelijke interpretatie. Iedereen die maar kwam, al was het voor het eerst, kreeg een bewijs van de kerk.
Ieder kerkgenootschap in Nederland stelde lijsten op van Joden die contacten met de kerken onderhielden[4]. De hervormde synode voegde deze lijsten samen en bood die aan de bezetters aan. Zo kregen duizenden Joden een bewijs dat ze hoorden bij een christelijke kerk en werden voorlopig vrijgesteld van transport naar een kamp. Het secretariaat van de synode verzocht mij bij het opstellen van de lijsten behulpzaam te zijn en de vele Joden te woord te staan die dagelijks bij de synode aanklopten om raad en daad. Dat het de kerk niet gelukt is om alle Joden op de lijsten te redden lag zeker niet aan de synode. Haar vertegenwoordigers stonden herhaaldelijk bij de bezetters op de stoep om voor de Joden te vechten. Het was het bedrog van de nazi's die, in strijd met hun uitdrukkelijke beloften, de lijsten regelmatig reduceerden en tenslotte terugbrachten tot maar enkele honderden die de nazihel overleefden[5]. Op den duur bleken de bewijzen van Angehörigkeit niets meer waard te zijn.
Veel Haagse Joden die zo'n bewijs bezaten verzochten mij om bijbelonderricht. Het werd een heel grote groep aan wie ik wekelijks dit onderricht gaf. Velen van hen bleken totaal onbekend met de inhoud van Tenach, laat staan met die van het Nieuwe Testament. Elke week ontbraken er deelnemers aan de cursus. Het ergste vrezende ging ik hen in hun huizen bezoeken maar vond die reeds verzegeld ...
De kampen Vught en Westerbork
Toen in april 1943 Den Haag judenrein moest worden gemaakt, gingen de laatste Joden op transport naar Vught. Het was de eerste joodse paasdag. In de trein waren de laatste leden van de Joodse gemeente onder leiding van opperrabbijn Maarssen en ook de laatste bezitters van bewijzen van Angehörigkeit tot wie mijn gezin en ik ook behoorden. We werden allemaal vervoerd naar het concentratiekamp Vught. Om de houders van de bewijzen ook in de kampen hun status te doen behouden had de synode mij tot geestelijk verzorger van deze groep benoemd. In Vught trof ik veel andere bezitters van deze bewijzen aan. Na een maand in deze hel te hebben doorgebracht werden we naar Westerbork getransporteerd. Daar vond ik veel bekenden uit Den Haag en elders terug, onder andere broeder Enker die net als ik tot geestelijk verzorger van onze groep door de synode was aangesteld.
In Westerbork waren de omstandigheden wel wat gunstiger dan in Vught. We werden ondergebracht in een aparte barak die de naam 'gedooptenbarak' kreeg. Hier hielden Enker en ik om beurten `s zondags godsdienstoefeningen. De synode maakte onze groep tot een soort noodgemeente en benoemde Enker en mij tot voorgangers van deze ongeveer 800 mensen. We genoten een betrekkelijke veiligheid. We richtten catechisatiekringen op en hielden Bijbellezingen op doordeweekse avonden. Toen onze kinderen op school last kregen van de andere kinderen omdat ze in de gedooptenbarak woonden, richtten we een eigen school op. Zo’n 70 kinderen kregen daar onderwijs. Het rekenonderwijs verzorgde professor Otto Blumenthal, een vermaarde geleerde uit Duitsland.
Daarna vertelt Tabaksblatt over een Joods gezin, dat met een vals doopbewijs in de gedooptenbarak toegelaten was. Tabaksblatt vervolgt: “Op sjabbat en de feestdagen gingen vader en zoon naar de barak waar de andere Joden sjoel hadden om daar hun gebeden te zeggen. Op een dag kwam ik in het kamp een Jood tegen die me de nieuwste mop vertelde: “Als men in sjoel twee Joden tekort komt voor een minjan dan zijn die in de gedooptenbarak te vinden.” Omdat Tabaksblatt bang is dat deze mop het gezin in groot gevaar zal brengen, doet hij er alles aan om ervoor te zorgen dat deze niet meer verteld werd, met succes. Het gezin overleeft de oorlog.
Contact met de Hervormde synode
“De hervormde synode had bij de bezetters gedaan gekregen dat er elke eerste zondag van de maand een predikant van buiten naar het kamp kwam voor het houden van de godsdienstoefening en de bediening van het avondmaal. Afwisselend waren dat dr. Willem ten Boom[6] en dr. M.C. Slotemaker de Bruine. Na de dienst hadden Enker en ik altijd een onderhoud met hen. Daarbij maakte we de wensen voor onze barak kenbaar met betrekking tot de behoefte aan Bijbels, gezangboeken en speelgoed voor de kinderen. Vanuit de Javastraat[7] werd daarin in ruime mate voorzien. We kregen zelfs een orgel toegestuurd. Bij deze besprekingen met de predikant van buiten was de kampcommandant, Gemmeker, altijd aanwezig.”
Bruno Benfey [8]
“Er kwam een eind aan de regelmatige contacten met de synode door toedoen van een Duits predikant, Benfey. Hij was van Joodse afkomst en had daarom vanaf 1938 de verzorging van de gedoopte Joden die toen uit Duitsland ons land binnenkwamen. Deze Benfey kreeg het van de SS gedaan dat de diensten op de eerste zondag van de maand voortaan door hem gehouden zouden worden. Daardoor werd onze officiële band met de synode verbroken. Bovendien vertrouwden we hem niet omdat hij op veel te goede voet stond met de kampcommandant.”
Tabaksblatt vertelt dan over het conflict dat ontstond tijdens een dienst op 5 maart 1944 waarin Benfey voorging. Het bleek dat deze dienst verfilmd werd voor propagandadoeleinden. Daarom verlieten Tabaksblatt en Enker de feestelijk versierde zaal. Voor straf worden ze twee maanden lang opgesloten in de strafbarak met bijzonder zwaar werk. Elke dinsdag werd deze leeggehaald voor de transporten naar de vernietigingskampen in Polen. Tot twee keer toe ontspringen ze de dans en mogen uiteindelijk terugkeren naar het 'vrije' kamp maar geen geestelijk werk meer doen.
Theresiënstadt
“De landing van de geallieerde troepen in Normandië juni 1944 bracht de bezetters tot besluit Westerbork te ontruimen. Drie maanden later werden alle bewoners van het kamp op transport gesteld naar Theresiënstadt. Daarmee kwam ook een einde aan de betrekkelijke veiligheid die onze groep bezat. Want los van Nederland betekende ook los van de beloften die de kerk van de Duitse bezetters had weten te krijgen. Enkele weken nadat wij in Theresienstadt aan waren gekomen begonnen de grote transporten naar de dodenkampen in Polen. Tot hen behoorden ook meer dan de helft van onze groep.”
Tabaksblatt vertelt hoe op een gegeven moment hij en zijn gezin ook geselecteerd worden voor transport naar een vernietigingskamp maar twee uur voordat hun trein vertrekt er weer uitgehaald worden. Als door een wonder zijn ze gered van een wisse dood. “Toen we terug waren in onze ‘kamers’, met de nummers nog bungelend aan een touwtje om onze nek, waren we met stomheid geslagen en hadden we geen woorden om te bidden of te danken.”
Op 10 mei 1945 bevrijden de Russen het kamp. Dominee Tabaksblatt zet zich daarna in voor de belangen van de groep Joodse christenen binnen het ‘Comité Terugreis Nederland’.
Terug in Nederland
Terug in Nederland gaat het gezin weer in Den Haag wonen. Ds. Tabaksblatt wordt medewerker van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël, in 1942 in Den Haag opgericht om de in nood verkerende Joden te helpen. Binnen deze raad zou hij zich 22 jaar lang inzetten voor de vernieuwing van het kerkelijk denken over Israël. Hij schrijft: “De oude onverschilligheid van de kerk ten opzichte van Israël begon plaats te maken voor het inzicht van verbondenheid met dat volk. Eén van de dromen van Rottenberg en mij begon vervuld te worden, namelijk dat de kerk zou gaan inzien dat de zaak van Israël geen liefhebberij is van individuele christenen maar een zaak die de hele kerk ten diepste raakt.
Maar voor mijn volk ben ik een afvallige, een overloper naar het christendom. Ik heb mij echter nooit als een christen beschouwd en voelde mij er ook nooit thuis. Ik verkeerde als een vreemdeling in zijn midden en behalve de naam die het christendom belijdt - Jezus, Messias en Heer! - heb ik niets daarmee gemeen. Maar dat is ook meer dan voldoende!
Tijdens een gesprek met professor David Flusser in Jeruzalem zei hij tegen mij: ‘Jullie Messiasbelijdende Joden moeten niet klagen over de onredelijke behandeling door ons volk. Dat is immers het kruis dat jullie Jezus van Nazareth achterna dragen. Jullie moeten het als een eer beschouwen.’ En hij had gelijk, deze nobele tegenstander!”
Levenseinde
In 1962 overlijdt Deborah en in 1964 treedt ds. Tabaksblatt in het huwelijk met Anna Kok. Na zijn pensionering in 1967 verhuizen ze naar Amersfoort. Mijn eerste ontmoeting met ds. Tabaksblatt was in een boekhandel in Amersfoort waar ik tijdens de jaren '80 werkte. Behalve in de winkel had ik ook gesprekken bij hem thuis, vooral over geloofszaken. Ik kan mij niet herinneren dat hij het ooit over de oorlog had, of over zijn tien broers en zusters.
In 1992 overlijdt ds. Tabaksblatt op 90-jarige leeftijd. De crematieplechtigheid wordt geleid door Huub Oosterhuis, een persoonlijke vriend. Ds. Tabaksblatt koos ervoor om gecremeerd te worden - zeer onjoods. Dit uit solidariteit met het lot van veel van zijn mede-Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vermoord.
[1] Joodsmonument.nl en Rwth Aachen University
[2] Zie ook Joodserfgoed Rotterdam
[3] Wel werden veel gemengd gehuwden vanaf mei 1943 gedwongen zich te laten steriliseren ter voorkoming van vermenging van het Arische ras.
[4] De hervormde kerk was soepeler dan de gereformeerde kerk, en de kerken met een moderne opvatting soepeler dan de behoudende kerken (Hegeman, p. 358).
[5] De nazi’s reduceerden de lijst van 3221 personen tot 1156 Joodse protestanten (Hegeman p. 358-359).
[6] Willem ten Boom was in 1928 betrokken geweest bij de oprichting van de NVJC, de voorloper van Hadderech. Corrie ten Boom was een jongere zus van hem.
[7] Hier was de Hervormde synode gevestigd.
[8] Zie hier voor een uitgebreide biografie
Bron:
- Bladen uit mijn levensboek, ds. S.P. Tabaksblatt (Kok, 1980)
Ook geraadpleegd:
- Een eenzaam avontuur, Catharina Mulder (2010) – biografie van Marjorie Eberlé-Gotlib
- The Call of Conscience. Protestant Clergy and Jews in the Netherlands, 1935-1945, dr. Johan H. Hegeman (2024)
- Gezinskaarten stadsarchief Rotterdam.