Prof. Dr. Pieter A. Siebesma
De afgelopen jaren is een aantal studies verschenen over de lotgevallen van de Joodse christenen tijdens de Holocaust. Voor die tijd was er weinig aandacht voor deze groep, niet alleen omdat ze een minderheid vormden onder de zes miljoen Joden die werden vermoord, maar ook vanwege de moeizame relatie tussen orthodoxe Joden en gedoopte Joden.
Dembowski, emeritus hoogleraar aan de universiteit van Chicago, schreef een boek op basis van vele geschreven bronnen en interviews, en vanuit zijn eigen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Geboren in Warschau in 1925, bracht hij de oorlog in Warschau door en was actief in het verzet totdat hij in augustus 1944 werd opgepakt en tot het eind van de oorlog in de gevangenis heeft gezeten.
Hij heeft dit boek opgedragen aan zijn tante Janina Landy, die getrouwd was met een broer van zijn vader. Janina Landy kwam uit een vooraanstaande Pools-Joodse familie en was in 1915 vanuit overtuiging christen geworden. Ook haar twee jongere zusters Zofia en Henryka werden christen. Zofia werd Franciscaner non en gaf les op een rooms-katholieke school voor blinden en door haar getuigenis kwam de moeder van de schrijver tot een persoonlijk geloof. Nadat de Duitsers Polen waren binnengevallen, besloten de Landy’s (evenals andere christenen van Joodse komaf) het er maar op te wagen en zich niet als Jood te laten registreren. Daardoor overleefden ze de oorlog. Wel waren ze actief in het verzet en boden hulp aan Joden. Nadat de moeder en zuster van de schrijver in 1941 vanwege het bezit van illegale tijdschriften waren gearresteerd en naar Ravensbrück waren gedeporteerd en daar geëxecuteerd, nam zijn tante Janina de plaats van zijn moeder in. Vlak voor haar dood in 1979 beloofde hij haar ooit dit boek te schrijven en hiermee heeft hij zijn belofte ingelost.
Dembowski beschrijft de lotgevallen van de Joodse christenen in het getto van Warschau vanaf oktober 1939 tot oktober 1942, het moment waarop de deportaties begonnen en meer dan 300.000 Joden naar Treblinka werden afgevoerd. Daarna bleef tot aan mei 1943 een klein getto bestaan, maar deze werd bij de opstand van de overgebleven Joden in het getto met de grond gelijk gemaakt. Of er bij de opstand Joodse christenen betrokken waren, is niet bekend. Voor zover ze niet wisten onder te duiken, zijn ze allen in Treblinka omgekomen.
De situatie in Warschau verschilde van die van de andere Poolse getto’s. De Joden vormden een derde deel van de bevolking van Warschau, maar er waren geen specifieke Joodse wijken. Daarom kozen de Duitsers een achterstandswijk uit en maakten die tot een getto. In dit stadsdeel waren drie rooms-katholieke kerken, en aan de rand net binnen de muren was een protestants ziekenhuis en net daar buiten een gereformeerd-evangelische kerk, aan drie kanten omgeven door de muren van het getto. Via deze kerken werd hulp geboden aan de bewoners van het getto en ze functioneerden als ontsnappingsplaatsen, doordat bijvoorbeeld mensen van de gettomuur op de binnenplaats van de gereformeerd-evangelische kerk sprongen.
In Warschau bleven nadat het getto van de buitenwereld was afgesloten en de niet-joodse christenen de wijk hadden verlaten, de kerken met de bijbehorende instellingen functioneren, maar nu ten behoeve van de gedoopte Joden. Priesters van buiten het getto kregen toestemming om missen op te dragen en diensten te leiden.
Hoe groot de groep christenen in het getto van Warschau was, is niet bekend. Dembovski schat hun aantal op 5200, maar er worden ook hogere cijfers genoemd. De meerderheid van hen was rooms-katholiek, daarnaast waren er protestanten, zowel calvinisten als luthersen. Duizenden Duitse Joden werden naar het getto van Warschau gedeporteerd, waaronder een aantal lutherse Joden uit Berlijn met hun eigen predikant, Ds. Ernst Flatow. Er waren Grieks-orthodoxen en volgens een niet bevestigde bron zou er ook een oudkatholieke kerk hebben gefunctioneerd in het getto.
Hoe groot de groep Joodse christenen in het getto van Warschau was, is niet bekend.
We komen de gedoopte Joden tegen op hoge posities. Ze maakten deel uit van de Joodse Raad. Kolonel Jozef Szerynski het hoofd van de Joodse politie en enkele van zijn adjudanten behoorden tot deze groep, als ook een groot aantal artsen, waaronder Ludwik Hirzfeld, een internationaal bekende microbioloog, belast met de bestrijding van tyfus en andere besmettelijke ziekten, Dr. Kon hoofd van de gezondheidsraad en Dr. Jozef Stein, de directeur van het orthodox-Joodse Ziekenhuis.
Dembovski geeft een realistische beschrijving van de verschillende typen Joodse christenen. Er waren er die vanuit overtuiging christen waren geworden, anderen om een hoge positie in de Poolse maatschappij te bereiken, weer anderen wilden zich in 1942 nog laten dopen, omdat men hoopte zo meer kans te krijgen uit het getto te ontsnappen. Mary Berg, dochter van een Pools-joodse vader en een Amerikaanse moeder bracht een tijd in het getto door totdat ze werd uitgewisseld voor Duitsers in de Verenigde Staten. Ze vermeldt in haar memoires dat ze in 1941 op school (ze was toen 17 jaar oud) een gesprek had met een andere leerling, Julia, dochter van een bekende Poolse schrijver. Julia klaagde dat pas toen ze gedwongen werd naar het getto te verhuizen, ze er achter kwam dat ze Joods was en dat ze dat helemaal niet wilde zijn, ze was immers christen. Mary merkte toen op dat er geen enkele reden was om je te schamen dat je Jood was, immers Jezus was ook Joods!
De verhoudingen tussen de Joodse christenen en met name de orthodoxe Joden was niet goed. De Joodse christenen werden benijd omdat ze meer contacten hadden met de Arische buitenwereld. Zo stonden eens bij een Rooms Katholieke kerk Chassidische Joden met stokken de kerkgangers op te wachten totdat de dienst voorbij was om hen te molesteren. Uiteindelijk kwam de Joodse ordedienst in actie onder de kreet “Ze slaan onze joden”(!) en werden de Chassidiem zelf met stokken verjaagd. Naarmate de situatie in het getto verslechterde, werden de verstandhoudingen beter. Allen wachtte immers hetzelfde lot.
De studie van Dembovski laat zien, wat ook al in eerdere studies naar voren is gekomen, dat hoewel er zeer veel Joden in Warschau zijn omgekomen, daarnaast toch een onwaarschijnlijk hoog aantal uit het getto wist te ontsnappen en daardoor velen van hen de oorlog hebben overleefd. Bij deze reddingsoperatie hebben zowel de kerken een belangrijke rol gespeeld, als ook de Joodse Christenen, die zich niet als Jood hebben laten registreren. Zelfs families die al in de negentiende eeuw christen waren geworden en niet meer onder de rassenwetten vielen, hadden veel sympathie voor Joden en boden als eersten hulp.
Bron: Peter F. Dembowski, Christians in the Warsaw getto, an epitaph for the unremembered, University of Notre Dame Press, Notre Dame 2005.
Dit artikel stond eerder in het IB-magazine van Israël en de Bijbel van februari 2017.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van mei en juni 2017