G.J. Ornstein
Thea Ornstein heeft helaas het Hadderech-voorzitterschap moeten neerleggen, tijdens de algemene ledenvergadering van Hadderech op 29 oktober 2022. Voor de opening van de vergadering gebruikte ze voor die gelegenheid een inleiding die haar vader ooit schreef en die we hieronder afdrukken.
Lezen: Jer. 31:31-37, 2 Cor. 3:12-16, Rom. 11:25-32
Is het vreemd om de vraag ‘heeft Israël een toekomst?’ te stellen? Maar waarom ook niet? Als ik het in bevestigende vorm zou formuleren moet ik ook kunnen waarmaken wat ik zeg. Nu leg ik de vraag aan ons allen voor zodat iedereen hierop kan antwoorden. Of liever, laten we proberen het antwoord te vinden in Israëls eigen boek, onze Bijbel. Er kan zelfs ook nog een andere vraag aan vooraf gaan: ‘heeft Israël een verleden?’, en ook: ‘heeft Israël een heden?’
Israël, verleden, heden en toekomst
Beide laatste vragen zal ieder van ons positief beantwoorden. Israëls verleden begint bij de roeping van Abraham en Gods belofte aan hem: “Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen en uw naam grootmaken en wees een zegen. En ik zal zegenen die u zegenen en vervloeken die u vervloekt en in u zullen alle geslachten van het aardrijk gezegend worden” (Gen 12:2-3). Met de geschiedenis vanaf dit punt, laten we zeggen tot het boek Handelingen is ieder denk ik in grote trekken bekend.
En het heden? De grootste tragedie uit de 20e eeuw ligt nog vers in ons geheugen. En dagelijks worden we geconfronteerd en op de hoogte gehouden met belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in de staat Israël. Ook ons maandblad wil daar op bescheiden wijze aan bijdragen. Verontrustend is zeker het toenemend antisemitisme wereldwijd maar ook in ons eigen land, zelfs in de politieke partijen.
In verband met de vraag naar Israëls toekomst is het denk ik goed het voorgaande over verleden en heden op de achtergrond vast te houden. De verleiding bestaat om de toekomst tweeledig te willen zien: namelijk materieel en geestelijk. Maar dit zou niet volgens het Bijbels Israëlitische denken zijn. Wij westerlingen hebben in het voetspoor van de Griekse filosofie een sterk doorgevoerde scheiding aanvaard tussen stof en geest. De gelovige Jood kent deze gedachtegang niet en ziet beide als een eenheid. Zijn belijdenis is Sjema Jisraeel uit Deut. 6 : 4, “Hoor Israël, de Heer onze God de Heer is één!” En omdat Israëls God één is, is er eenheid in al het geschapene en daarom is Israël één. Daarom mag onze aandacht niet voorbijgaan aan zijn toekomstige ontwikkeling op aarde, met name in de staat Israël.
Israëls toekomst
In de hoofdstukken 31-34 van Jeremia zijn de vergeving der zonde en de wederopbouw van het land gekoppeld. Ook bij de grote en kleine profeten is dit het geval. Volgens de mening van velen hebben deze profetieën hun vervulling reeds gevonden na de terugkeer uit de Babylonische en Assyrische ballingschap. Hier staan dus verschillende meningen tegenover elkaar. Maar voorop staat de bijzondere verhouding tussen volk en land. Beide horen naar goddelijke beschikking bij elkaar. Als gevolg van hun overtreding werd het land van zijn volk beroofd. De band die land en volk verbindt is God. De geschiedenis leert dat God Israël dit land Kanaän speciaal had toegewezen, ja, reeds beloofd aan Abraham als stamvader voordat hij nog een eerste nakomeling had. Telkens zien we dat voorwaarde voor het behoud van het land en van Israëls zelfstandig bestaan het houden van Gods geboden is. Mozes voorspelt al de verstrooiing onder alle volken wanneer zij van Gods wet afwijken, alsook hun herstel als zij zich bekeren. Menigeen vraagt zich af of aan de terugkeer eerst de bekering vooraf had moeten gaan. Anderen menen dat eerst de opbouw van land en volk zal worden verzorgd en dat God dan het hart zal vernieuwen. Maar voor deze vastgestelde volgorden geeft de Bijbel volstrekt geen aanleiding.
In Jer. 31:34 lezen we: “Want ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken. Daarna pas wordt in de verzen 38-40 de herbouw van stad en land beloofd. En in Ezechiël 36, nadat de eerste helft van het hoofdstuk spreekt over het opnieuw bewoonde land gaat het in vers 25 verder “Dan zal ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden.” Hier dus de reiniging van de zonden na het herstel van en in het land. Zeker ook in het visioen van de dorre doodsbeenderen, hoofdstuk 37:12 “En Ik zal u brengen in het land Israël.” Dan vervolgens vs. 21 tot einde een voorspelling van het leven onder “Mijn knecht David”, die hun Koning zal zijn, waarmee niemand anders dan Davids grote Zoon, de Messias, kan zijn bedoeld.
Ook de profeten Hosea en Amos zijn vol aanklacht tegen het afkerige Israël. Maar toch klinkt telkens weer de belofte van herstel, niet alleen na de ballingschappen die het O.T. ons beschrijft maar ook in het laatst der dagen. Amos spreekt over een weer oprichten van de vervallen hut van David. Het huis van David zal niet geheel verdelgd worden. Dat zij de verwoeste steden herbouwen is in de geschiedenis vaker voorgekomen maar zij zijn er later weer uit verdreven. Maar nu profeteert Amos: “Want zo zegt de Here: Ik zal ze in hun land planten en zij zullen niet meer worden uitgerukt” (9:15). Dit wijst op een bestendige vestiging in het verkregen land. Dan valt hiermee samen de vervulling van het geprofeteerde geestelijk herstel. Er is aan bovengenoemde voorwaarde voldaan. Weliswaar zal volgens de laatste hoofdstukken van Zacharias een zware tijd komen voor Israël voordat het eindgericht over deze wereld gaat, maar daarnaast preekt hij ook over de geest der genade en gebeden die zal worden uitgestort over het huis van David en de inwoners van Jeruzalem.
Romeinen 9-11
Ook in de Romeinenbrief vinden we verhelderende uitspraken over Gods plan met Israël. In het eerste deel worden de Joodse leden van de gemeente aangesproken en zegt Paulus dat zij zich op hun vele voorrechten boven de heidenen, de gojim, niet mogen beroemen. “Want er is geen aanzien des persoons bij God” (2:11). En de besnijdenis is slechts nuttig wanneer de wet wordt volbracht (2:25). Niet de werken der wet maar het geloof rechtvaardigt (5:4-13).
In het tweede deel, hoofdstuk 9-11 in het bijzonder, richt Paulus zich tot het niet-Joodse deel van de gemeente en onderwijst hen omtrent Gods plan met Israël, opdat zij evenmin in de fout van de zelfverheffing zullen vallen en menen dat na de verwerping van zijn Messias Israël een uitgediende grootheid is geworden. Verderop in hoofdstuk 9 vertolkt Paulus zijn grote genegenheid tot zijn volk en wenst zelfs zijn eigen zaligheid voor hen op te offeren. Met veel zeer juist gekozen aanhalingen uit Mozes en de profeten behandelt hij Gods rechtvaardigheid over Israël in het oordeel en de noodzakelijkheid van geloof in Jezus de Messias, ook voor hen. En omdat dit geloof ontbreekt bij Israël als volk moet de gemeente uit de heidenen op haar beurt Israël hierin voorgaan en onderrichten. “Want hoe zullen ze in Hem geloven over wie ze niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder hem die hen predikt? En hoe zullen zij prediken indien zij niet gezonden worden?” (Rom. 10:14-15)
Maar het blijft een geheimenis, een verborgenheid totdat dit alles onthuld zal worden. Het zal zijn als de volheid der heidenen zal zijn ingegaan, als de genadetijd vervuld is, dat God het overblijfsel van Israël in genade aanneemt. Maar dit alles gaat aan de gojim wereldwijd niet zomaar voorbij. Nee, zij worden hierbij terdege ingeschakeld (11:31). Zij, die zelf door Israëls val in Gods barmhartigheid mogen delen, hebben de dure roeping op hun beurt dit volk barmhartigheid te tonen. Maar de Gemeente uit de niet-Joodse volkeren, de kerk dus, moet maar ook mag Gods medearbeider zijn in het toebrengen van Israël zodat het worden zal één kudde onder één herder.
Er zou nog veel meer over te zeggen zijn door theologen en kenners over de vraag “Heeft Israël een toekomst?’’ Het blijft een actuele vraag waar we ons nog steeds mee bezig mogen houden en waarbij de vertrouwde Bijbel onze gids blijft. De toekomst van Israël en van de kerk zijn en blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden. Samen mogen we elkaars welzijn zoeken en vinden, totdat de vervulling van Gods plan een feit wordt. Moge die tijd spoedig aanbreken, hopelijk in onze dagen.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van januari 2023