Marjorie W. Eberlé-Gotlib
Deze brief heeft geen afzender en geen geadresseerde, want de naam die erboven staat behoort niet tot de grondtekst van de brief. Het meest aannemelijk vind ik dat Paulus de schrijver is en dat de brief gericht werd aan de Messiasbelijdende Joden in ‘Palestina’.
De schrijver van de brief was bekend met hun geschiedenis en achtergrond. Hij weet dat ze omwille van hun geloof vervolgd zijn en dat ze zich goed gehouden hebben toen hun bezittingen geroofd werden (10:33 en 34). Hij kent hun edelmoedigheid (6:10) en hun geestestoestand (5:11 en 12).
De vervolging van de Messiasbelijdende Joden
Om deze brief te begrijpen moeten we teruggaan tot de tijd dat Nero keizer van Rome is. De haat van het Joodse volk tegen hun vreemde Romeinse overheersers neemt dagelijks toe. Het diepe verlangen om als onafhankelijke Joodse natie te kunnen leven in een eigen vrij land groeit. Daartussen leven dan de kleine gemeenten van Messiasbelijdende Joden, die Jesjoea, Jezus, als Koning verwachten, in een rijk met ruimere grenzen dan het kleine Israël. Zij worden gezien als verraders van de nationale zaak.
Het is moeilijk om, zoveel eeuwen later, ons in te denken dat de apostelen Petrus en Johannes en duizenden Joden met hen de wet van Mozes onderhielden, in de Tempel offerden en in ieder opzicht zich solidair voelden met hun volk, terwijl zij toch Jesjoea als hun Verlosser accepteerden. Hoe moeilijk moet het voor hen zijn geweest om zich voor te stellen dat de Tempel zou worden verwoest. Nog moeilijker moet het zijn geweest om staande te blijven in hun jonge geloof, terwijl ze door hun mede-Joden werden vervolgd.
De vervolging tegen Paulus liep uit op een uitspraak dat alle Joden die Jesjoea als Messias beleden overtreders van de wet waren. Hun bezittingen werden verbeurd verklaard en daarom lezen we dat Paulus steeds in de weer is om collecten te houden voor de broeders in Jeruzalem. Deze broeders werden ook uit alle plaatsen die de Joden heilig waren verbannen. Tenzij ze hun geloof in Jesjoea opgaven, werden ze als onreinen en afvalligen beschouwd en de toegang tot de Tempel werd hun ontzegd. Het altaar, de hogepriester en het Huis van God waren voor hen onbereikbaar.
Onder deze omstandigheden beginnen velen, die in de Naam van Jesjoea gedoopt zijn en die met vreugde van hun bezittingen afstand deden, te twijfelen. Ze willen niets liever dan samen met hun Joodse broeders en zusters die Jesjoea niet erkennen een laatste en wanhopige strijd voeren tegen de heidense Romeinse onderdrukker.
Het verschil tussen de Joodse en niet-Joodse Messiasbelijders
Als we dit Bijbelboek vers voor vers gaan behandelen moeten we ons realiseren dat de positie van een Jood, die belijdt dat Jesjoea de Masjiach is, in de dagen van de apostelen een geheel andere was dan die van een heiden-christen. De laatstgenoemde kon moeilijkheden hebben om oude gewoonten af te leren, maar het was duidelijk dat de afgoden die hij aanbeden had waardeloze en kwalijke fantasieën waren en dat hun tempels huizen waren van bedrog, hebzucht en verdorvenheid. Alleen lafheid, morele zwakheid of behoefte aan sensuele opwinding kon hem doen terugkeren tot het heidendom.
Voor de Jood, die in Jesjoea geloofde was zijn nieuwe geloof níet in tegenspraak met het oude geloof, maar het ontwikkelde en vervolmaakte het. Hij hoefde zich niet af te scheiden van de godsdienstige gebruiken van zijn landgenoten. Ook hoefde hij zijn vroegere godsdienstige opvattingen niet los te laten, omdat het monsterlijke waanvoorstellingen waren geweest. De Jood, die Jesjoea als zijn Masjiach had mogen leren kennen bleef in de Tempel aanbidden en in de synagoge luisteren naar de Wet en de Profeten. Hij geloofde nog steeds dat de zonen van Aäron priesters waren, door God daartoe beschikt en dat de offers die zij brachten door goddelijk bevel waren ingesteld.
Ze eerden nog steeds de Sjabbat, om zich te herinneren dat God op de zevende dag na het scheppen van de wereld gerust had. Joodse feestdagen hielden nog steeds de herinnering levend aan de wonderlijke en heerlijke daden, die God in de geschiedenis had gewrocht. De profeten en de psalmisten werden nog altijd gezien als mannen, door God geïnspireerd. En vele jaren waren het de enige geschriften die de kerk bezat. Jesjoea zélf was een Jood en een nakomeling van Abraham.
Hij was besneden, had de Sjabbat gehouden en was naar Jeruzalem gekomen om er de feesten te vieren. Diversen van de geadresseerden van de brief konden zich nog herinneren hoe Hij in de Tempel tussen de mensen gestaan had. Hij had met Zijn leerlingen vlak voor Zijn kruisiging het Pascha gegeten. De Heilige Geest was over de gelovigen in de Tempel neergedaald tijdens het grote joodse feest van Sjavoe’ot. De Masjiach had ook geen enkel bevel gegeven dat de inzettingen van Mozes moesten worden verlaten. Waarom zouden ze moeten worden opgeheven? Een systeem van religieuze regels, door God Zelf ingesteld, zestien eeuwen oud, en dat de godsvrucht van David, Samuël, Elia, Jesaja, en Daniël had uitgedrukt, was ongetwijfeld goed en edel. En zo kon het gebeuren, dat die Masjiachbelijders langzaamaan teruggingen naar het jodendom. Hun vurige liefde voor hun land en haar luisterrijke tradities had hun trouw aan hun gekruisigde Koning overweldigd.
Het tweeledige doel van de brief
De brief moet ongeveer in het jaar 68 na Christus in de gemeente zijn aangekomen, twee jaar voordat de Tempel vernietigd zou worden. We dienen steeds voor ogen te houden wat het oorspronkelijke doel van de briefschrijver was. Telkens herhaalt de schrijver de woorden ‘wij hebben’, omdat de gelovigen meenden dat zij al hun schatten en zegeningen kwijt waren: Het gemis van een hogepriester, de offers, de reinigingen en de broederschap met elkaar als Joden, dat alles vergelijkt de brief met de rijkdom van hun nieuw gekregen geloof.
Om hen op de gevaren die zij liepen te wijzen, werd deze brief geschreven waarin het ‘betere’ wordt vergeleken met het ‘goede’ en de voortschrijding in de Godsopenbaring wordt uiteengezet.
Maar er was een tweede reden om hen deze brief te zenden: de totale omverwerping van de burgerlijke en religieuze staatsinrichting van het jodendom naderde met rasse schreden en de Masjiachbelijders, die terecht een goddelijke hand in die staatsvorm zagen, meenden ten onrechte dat de religieuze offerdiensten door God als permanent waren bedoeld. Zij zouden immers totaal ontredderd staan als stad en Tempel geheel verwoest en met de grond gelijkgemaakt zouden worden.
In deze brief worden ze onderwezen in het onvolmaakte karakter van het hele systeem en ze worden voorbereid op de schok die zij zullen krijgen als al hun oude instellingen zullen worden vernietigd. De brief is dus geschreven met een zeer praktisch doel, namelijk om de samenhang aan te tonen tussen het oude geloof en het nieuwe. Moge deze studie van de samenhang van jodendom en Masjiachbelijdend jodendom onze kennis van beide bevorderen.
Wij dienen daarbij wel te beseffen dat dit alles krachtig geestelijk voedsel is, geen melkkost. We zullen er met elkaar hopelijk moed uit kunnen putten in deze tijd van enorme crisis in de wereld.
Dit artikel is gebaseerd op het commentaar van mevr. Eberlé op de Hebreeënbrief en plaatsen we in verband met de verjaardag van haar overlijden op 8 oktober 2009. Mevr. Eberlé schreef dit op 1 september 1990, het slot met het oog op de Golfoorlog tussen Saddam Hoessein van Irak en de rest van de wereld.