Joop Akker

Onbekend met het feit dat er in Nederland al een vereniging van Joodse christenen is, de NVJC, richt een aantal jongeren op 11 december 1945 de vereniging Hadderech op. Een jaar later verschijnt het eerste nummer van het maandblad.

Daarin wordt uitgelegd wie ze zijn en wat men van plan is: “We zijn jonge Joden die Christus hebben leren kennen, vooral in bezettingstijd, en die Hem, omdat ze Hem liefhebben, ook na die boze tijd willen dienen.”
“Wij komen samen om: 1. Elkaar te steunen, vooral ook omdat velen van ons het nogal moeilijk hebben. Dit gebeurt niet in het minst door studie van het Woord. Door het Woord kunnen we verder gaan. 2. We bestuderen het Woord dat God geopenbaard heeft in Oude en Nieuwe Testament. We doen dat met dubbele vreugde, want we vinden in één dik boek de geschiedenis van ons volk én de beschrijving van hoe wij God hebben te dienen. Het karakter van onze vereniging is dus religieus en nationaal.”

Het is daarom niet verwonderlijk dat er regelmatig bewogen bijdragen over de Joodse staat in staan van leden, die veelzeggend ‘chaveriem’ genoemd worden. De navolgende citaten zijn afkomstig uit de bladen van voor het VN-verdelingsplan van 29 november 1947 en laten zien hoezeer men zich verbonden voelt met land en volk. Maar daarbovenuit gaat het verlangen om te getuigen van de Messias die ze gevonden hebben.

Januari 1947 Hierin staat het verslag van een inleiding van Joop Hes over het Zionisme, gevolgd door een hevig dispuut van twee uur, waarin o.a. gezegd werd: “Palestina is niet het enige Joodse centrum, we moeten onze zendingstaak ter hand nemen waar we geplaatst zijn. We hoeven daarvoor niet te verhuizen.” Iemand anders: “We moeten juist aan de opbouw van Palestina meewerken om als volwaardige burgers het evangelie uit te kunnen dragen. En bovendien lenigen we op deze wijze ook de nood die ons volk in zijn klauwen houdt zolang het in de galoet (ballingschap) leeft: razzia's, belemmeringen in de broodwinning etc. ...”

Februari-maart 1947 Een aantal leden van Hadderech blijkt ook lid te zijn van de Joodse Jeugd Federatie (JJF) en van de Nederlandse Zionisten Bond (NZB). De orthodoxe Mizrachiepartij heeft moeite met het lidmaatschap van gedoopte Joden en heeft gedreigd uit de NZB te stappen. 'B' - waarschijnlijk Riek Boasson - reageert als volgt: “We hebben op de jaarvergadering van de NZB de bezwaren van de Mizrachie tegen ons gehoord. Ze hebben gedreigd uit te zullen treden. Jullie moeten dus beslissen. Maar weet dat, hoe jullie beslissing ook uitvalt, deze aan ons Joods bewustzijn niets verandert, evenmin om in ons volk, voor ons volk te strijden uit naam van Hem die wij belijden!”

Mei 1947 In deze uitgave verweert de 21-jarige Sal Wagenaar zich tegen de kritiek dat Hadderech te Zionistisch is: “Ons doel is niet een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodse volk in Palestina. Wel staan we sympathiek en vol begrip tegenover dat streven. Maar ons doel is: op ónze wijze meewerken aan de verkondiging van Jezus Christus, dé gewaarborgde woonplaats voor het Joodse volk. Er is onder ons dus geen dwang om naar Palestina te gaan. Maar bij ons is het wederzijds vertrouwen: Die gaan, gaan om Christus’ wil, en die blijven, blijven omwille van Zijn heilige Naam. En zo begrijpen wij elkaar omdat één drang ons samenbindt: Hem, de gekruisigde te verkondigen!”

Juni 1947 Hierin is een brief opgenomen van een van de leden, die al in Israël verblijft, en ingaat op de vraag: “Door welke levenshouding prediken we Jezus Christus het beste?”
“Ik heb hierop maar één antwoord gevonden: Je geloof in daden omzetten en laten weten dat wat je doet uit kracht van het geloof gebeurt. Denk niet dat je met woorden indruk maakt, integendeel! Men werkt in het algemeen hard aan de opbouw en jíj moet tonen dat je nog harder werkt, en dat je dat doet door de kracht van de Geest!”

Oktober 1947 Iemand die zich ‘Reporter’ noemt, betoogt in dit nummer dat vaderlandsliefde zonder liefde voor God geen stand houdt: “Dat leden van een volk van hun volk en hun land houden is goed; dat komt bij praktisch alle volken voor. Maar dat een Jood van zijn land en van zijn volk houdt, heeft dat niet een andere reden? Is het niet omdat hij voelt dat in deze beiden iets eeuwigs is? Ik persoonlijk houd, naast die ‘gewone’ vaderlandsliefde speciaal van mijn volk en mijn land omdat God dat volk en dat land voor zichzelf apart gezet heeft, en omdat ik van God houd. En overal waar ik mijn God ontmoet - in land en volk - roep ik uit: ‘Ha, Hij is hier.’ Aan gewone vaderlandsliefde hebben we niets. Dat ebt vandaag of morgen weg, of zakt af tot onverschilligheid.”

Zie ook deel 1Hadderech-Israël, een 90-jarig jubileum

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van juni 2023