Dr. Abraham Capadose

Het Oude Testament staat vol bewijzen van het herstel van Israël in het land van hun vaderen. Toch zijn er theologen, zelfs zeer respectabele, die menen dat de letterlijke verklaring van de profetieën in strijd is met de geest van het evangelie.

Daarom willen we eens nagaan of het nationale onderscheid en de voorrechten van de Joden niet ook in het Nieuwe Testament geleerd worden.

De plaats van het Joodse volk in het Nieuwe Testament

Aller­eerst valt op hoe consequent de termen ‘Israël’ en ‘heidenen’ in het Nieuwe Testament gehandhaafd zijn. Waar ‘Israël’ in het Oude Testament altijd gebruikt wordt voor de afstammelingen van de twaalf stammen, zijn ‘heidenen’ alle volken die daar niet van afstammen. Is het niet opmerkelijk dat Joden overal in het Nieuwe Testament, gelovig of nog ongelovig, de naam ‘Israël’ behouden en dat met ‘heidenen’ de gelovigen uit de andere volken aangeduid worden? In het Nieuwe Testament blijft het verschil tussen Israël en de volkeren dus behouden.

Sommigen zeggen dat met het evangelie elk nationaal onderscheid opgehouden is en dus ook het verschil tussen heidenen en Joden. De Messias heeft immers de tussenmuur die scheiding maakte afgebroken en heidenen en Joden tot één nieuwe mens gemaakt - Efeze 2:14-15. Elders zegt Paulus dat in Christus het Griek of Jood zijn niet van belang is - Col. 3:11.
Maar wat leren deze Bijbelplaatsen? Ze laten zien dat er geen onderscheid is ten opzichte van het heil en de geestelijke voorrechten. De belofte van eeuwig heil zal aan iedereen die met een oprecht geloof deel heeft gekregen aan de gerechtigheid van de Messias zeker vervuld worden, ongeacht diens afkomst. Ik verwerp de idee dat God partijdig zou zijn en dat een Jood iets meer zou zijn dan een niet-Jood. Als individuen zijn ze gelijk; beide zijn ze zondaars die op dezelfde  manier de zaligheid moeten be­ërven - Galaten 3:28.
Toch wil ik opmerken dat in de bovenstaande teksten gesproken wordt van het wegnemen van één maar niet van elk verschil. Er is zeker geen onderscheid tussen man of vrouw met betrekking tot het behoud in de Messias; maar het geslachtsverschil is geble­ven. Zo is er ook geen onderscheid tussen Joden en niet-Joden inzake het eeuwig heil; maar het nationaal onderscheid is blijven be­staan!
Alle volke­ren vormen samen één groot geheel, de heidenen. Maar het Joodse volk blijft van hen onderscheiden en heeft een bij­zondere, een eigen roeping op aarde met eigen en bijzondere beloften en voorrechten die de niet-Joden niet hebben. Alleen Israël heeft een bepaald land als erfelijk bezit, dat nu nog in de macht van de heidenen is maar volgens Gods heilig Woord, op grond van Zijn eeuwig trouw-verbond, weer aan Abrahams nageslacht zal worden gegeven. Want “Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn.” - Luc. 21: 24

Paulus vraagt in de brief aan de Romeinen (3:1): “Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Of wat is het voordeel van het besneden zijn?” en antwoordt: “Veel, in alle opzichten.”
Men werpe nu niet tegen dat Israël die voorrech­ten door zijn ongeloof verloren heeft. De apostel ontkent dit wanneer hij vervolgt: “Als sommigen ontrouw zijn geweest, zal hun ontrouw de trouw van God toch niet tenietdoen? Volstrekt niet!”
Hij wil zeggen: Degenen die ongelovig zijn, hebben geen deel aan de rijkdommen van het nieuwe verbond zolang hun bedekking niet wordt weggenomen. Maar hun ongeloof kan de trouw van God en de beloften die als volk aan hen gedaan zijn niet vernietigen.

Het komend herstel van Israël

Onder het herstel van Israël moet niet alleen hun bekering verstaan worden. Als heel Israël - het dan op aarde bestaande Israël - zalig zal worden, zullen zij, naast de hogere, geestelijke beloften ook hun verbondsbezittingen ontvangen die eeuwen geleden aan Abraham en David beloofd zijn.
Deze beloften zijn drieledig: het beloofde land, het herstel van het Koninkrijk van Israël, de herstelde troon van David, hun Koning Messias. Het één vloeit voort uit het ander. Als het volk als volk wordt hersteld dan moeten zij het heilige land weer bezitten. Als zij dat bezitten, krachtens Gods belofte aan hen, dan zullen zij ook het hun beloofde Koninkrijk opnieuw en hersteld moeten bezitten. En als ze dat Koninkrijk beërven, dan zullen ze ook Davids troon zien verrijzen en de Koning ontvangen die voor hen bestemd is en eeu­wen geleden voor eeuwig beloofd is.

Uit: De toekomst van Israël, A. Capadose (1849).

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van januari - februari 2025