Pieter A. Siebesma

Pesach: feest en offer in één woord

Het Hebreeuwse woord Pesach - פֶּסַח - is niet alleen de aanduiding van het feest, maar wordt ook gebruikt voor het lam dat vroeger op de voorbereidingsdag in de tempel geslacht moest worden. Evenzo verwijst het naar de sedermaaltijd, waarop het paaslam werd gegeten. Dat voor feest en offer hetzelfde woord wordt gebruikt, komt vaker voor. Het Hebreeuwse woord voor feest (chag - חַג) kan zowel het feest (Ex. 10:9) als het offer betekenen dat op dat feest geslacht moest worden (Ps. 118:27).

Van Pesach naar Pascha

Vanzelfsprekend is het Nederlandse woord Pasen van Pesach afgeleid – maar niet rechtstreeks. Het woord Pasen komt in de Nederlandse vertalingen van het Griekse Nieuwe Testament niet voor, maar wel Pascha, dat het Grieks heeft ontleend aan het Aramees. Net als Pesach verwijst het zowel naar het lam (Matth. 26:17) als naar het feest (Joh. 6:4).

Van Pascha naar Pasen

De Latijnse vertalingen van de Bijbel namen het woord Pascha over, en zo werd het verbasterd tot pascua. Opmerkelijk is dat in de Romaanse talen (die teruggaan op het Latijn) zowel de enkelvoudsvorm als de meervoudsvorm worden gebruikt. Het christelijke Paasfeest bestaat immers uit meerdere dagen. Vanaf de vierde eeuw spreekt men in de kerk van een triduum, een driedaagse: Goede Vrijdag, Stille Zaterdag en Opstandingsdag.
Ook in het Nederlands zien we restanten daarvan terug. Paas- in ‘Paasfeest’ kun je opvatten als een enkelvoud, en Pasen als het meervoud.

Niet van passio

Sommige mensen denken dat Pasen is afgeleid van het Latijnse woord passio (‘lijden’), vergelijk passie en the Passion. Maar dit is onjuist.

Engels: een letterlijke vertaling

Het Engels heeft het anders gedaan. Het woord Passover is de letterlijke vertaling van het Hebreeuwse werkwoord pasach (letterlijk: voorbijgaan). In Ex. 12:13 zegt God tegen de Israëlieten: “Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan, en er zal geen plaag onder u zijn.”

Aramees als spreektaal

Dat het Nieuwe Testament spreekt over Pascha en niet Pesach, komt doordat Aramees in de tijd van Jezus de gewone spreektaal was. Veel Hebreeuws klinkende persoonsnamen en geografische aanduidingen in het Nieuwe Testament die op -a eindigen, zijn Aramees (bijv. Kefa, Martha, Tabitha, Bethesda, Bethsaida, Gabbatha en Golgotha).

De ‘pesachgoje’

In een boek kwam ik het woord pesachgoje tegen. De sjabbesgoje is een niet-joodse vrouw die op sabbat voor Joodse mensen het licht of vuur aansteekt, of andere voor Joden verboden werkzaamheden verricht. Naar analogie bestaat nu ook de pesachgoje. Al zijn de voorschriften voor wat op Pesach (dat een jom tov wordt genoemd) wel of niet gedaan mag worden minder streng dan op sabbat, toch is hulp altijd welkom.

Pasen en Pesach samen?

Pasen en Pinksteren zullen nooit op één dag vallen, maar Pesach en Pasen vallen soms wel samen. Pasen (20 april) valt dit jaar in de Pesach-periode (12–20 april).
Chag sameach!  !חַג שַׂמֵחַ

(Met dank aan Evert van de Poll voor zijn aanvullingen)