Marjorie W. Eberlé-Gotlib
Tussen Jesjoea en het Joodse volk, van wie Hij er één is, bestaat een van God gegeven innige band. De Bijbel laat dat op diverse plaatsen zien.
- In Ex. 4:22 noemt God Israël “mijn zoon, mijn eerstgeborene”. De Messias is ook de zoon van de Vader.
- Het volk Israël moest naar Egypte gaan; de ouders van Jesjoea moesten ook met Hem naar Egypte vluchten (Matth. 2:14).
- God zegt over het Joodse volk in Hosea 11:1: “Toen Israël een kind was heb ik het liefgehad en uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen”. En over de Messias lezen we dat een engel van de Heere Jozef in Egypte in een droom verscheen en zei: “Sta op, neem het kind en zijn moeder met u mee, en ga naar het land Israël” - Matth. 2:19.
- Toen onze vaderen uit Egypte werden verlost, hebben ze zich laten dopen in Mozes, in de wolk en in de zee (1 Kor. 10:2). Op Jesjoea daalde een duif neer als teken van Gods tegenwoordigheid toen Hij in het water van de Jordaan gedoopt werd.
- Israël was 40 jaar in de woestijn waar ze werden beproefd. God voorzag hen van het manna, het engelenbrood (Ps.78:24-25). Jesjoea vastte 40 dagen in de woestijn. Ook Hij werd verzocht, overwon, waarna engelen Hem dienden (Matth. 4:11); dus ook Hij at engelenbrood.
Jesjoea’s oordeel over de volkerenwereld
Ook in de toekomst is Jesjoea innig verbonden met zijn volk Israël. We lezen in Lucas 1:32 dat, toen de engel Gabriël gezonden werd naar Nazareth, hij naar de maagd Mirjam moest gaan om haar te vertellen dat God aan haar zoon de troon van zijn vader David zou geven en dat Hij als koning over het huis van Jacob zou heersen tot in eeuwigheid.
Op deze belofte komt de Messias zelf terug in Matth. 25:31-46. Hij spreekt met zijn discipelen over de tijd dat Hij als Koning gaat regeren en een oordeel gaat uitspreken over de volken. Die scheidt Hij eerst in een groep schapen die Hij rechts van zich plaatst en een groep bokken, links. Hij (be)oordeelt hen beide aan een derde groep, die Hij ongetwijfeld met zijn vinger heeft aangewezen toen Hij hen “deze geringste broeders van mij” noemde. Aangezien de Bijbel altijd zichzelf uitlegt moeten we gaan zoeken naar waar die term vandaan komt. Als leidraad houden we vast dat de Messias in Jeruzalem regeert als de Koning van de Joden, die, overgebleven uit de grote verdrukking, dan zullen zijn “als dauw van de Heer” - Micha 5:6.
Zijn oordeel over de volkerenwereld nu is gebaseerd op hun gedrag ten opzichte van degenen over wie Hij in heerlijkheid zal regeren. Immers, toen zij dorstig waren was hij het ook, en naakt, ziek, hongerig of in de gevangenis, Hij was het ook. Hier zien wij dus hoe innig de Messias zich vereenzelvigt met het Joodse volk. Wat deed je wel of niet voor het Joodse volk in hun lijden. Dát wordt de maatstaf om het vrederijk in te gaan. De schapen zowel als de bokken blijken beide Hem niet gekend te hebben; ze vragen immers beide wanneer ze Hem dan zo hebben gezien. Het gaat hier dus over alle volkeren die nooit bewust van Hem hoorden.
De gemeente - het lichaam van de Messias - dat zijn wij dus, is nu al door genade behouden. Omdat wij Zijn woord hoorden en God geloofden die Hem gezonden heeft, komen wij niet in dat oordeel (Joh. 5:24), want wij zijn overgegaan uit de dood in het leven.
Het lijden van Israël en van Jesjoea
Welk volk onder de hemel heeft zoveel geleden en gehuild als het Joodse volk? De geschiedenis van Israël is een onafgebroken keten van weergaloos lijden, van moorden, van verdrukking, van verbanning of gijzeling, van duivelse pijnigingen, roofpartijen en vernederingen. Waarom juist dit Joodse volk? Vanaf het prille begin heeft God duidelijk gemaakt dat Hij een bijzondere band met dat volk wil hebben. In Deut.7:7 staat dat God zich aan het Joodse volk verbonden heeft omdat Hij hen liefheeft. En in Zach.2:8 staat: "Wie Israël aanraakt raakt Gods oogappel aan”. De oogappel is het meest gevoelige plekje van het lichaam. God zegt dus: Ik ben overgevoelig waar het Israël betreft. Welnu, zegt Gods tegenstander de duivel, dan is dat de plek waar God het diepste te raken is.
Wie Israël aanraakt raakt Gods oogappel aan.
Satan staat achter alle Jodenhaat, want Jodenhaat is in wezen haat tegen God die, ook als Israël tekort schiet, naar Zijn eeuwige beloften altijd achter Israël zal blijven staan.
Opstand tegen de God van Israël is dan ook de reden van het lijden van Israël. Het Joodse volk weet dat heel goed. In Psalm 44:23 zeggen ze al tegen God: “Om U worden wij de hele dag gedood; wij worden beschouwd als slachtschapen”.
Ook daarin zijn zij innig verbonden met Jesjoea, die ook ter wille van Gods trouw en genade zich als een schaap ter slachting liet ombrengen aan het kruis. Ook Hij werd het slachtoffer van satans geweld. De duivel wilde Jesjoea dood zien, opdat God uit Zijn macht verdrongen zou worden en Jesjoea hem zou toebehoren. God echter wekte Jesjoea op uit het dodenrijk en onttrok Hem aan de macht van satan. Het lijden van Jesjoea is dus het faillissement van satan en leidde tot heerlijkheid.
Israëls toekomstige heerlijkheid
Ook Ísraëls lijden zal tot heerlijkheid leiden, want ook hierin is de Messias met zijn volk verenigd. Om dit met een Bijbelwoord te staven wil ik iets zeggen over Jesaja 41:8-13.
Het is interessant te zien welke drie namen God hier gebruikt als Hij zijn volk aanspreekt: Israël, Jakob en nakroost van mijn vriend Abraham. Hier wordt niet de kerk bedoeld, maar het Joodse volk. God zegt hier: “Ik heb het volk gegrepen, geroepen en uitverkoren”. Dan toont Hij wat Hij doet met het Joodse volk: “Ik sterk u, ik help u, ik ondersteun u”.
Zó laat God ons zien dat Israël juist door het lijden tot heerlijkheid geleid wordt. We zien ook dat de vijandige volkeren, Gods en Israëls vijanden dus, ten onder zullen gaan (vs. 11-12). Deze vijanden zijn hier beschreven als vurige Jodenhaters. Ze twisten en kijven en voeren oorlogen tegen Israël, zegt Jesaja. Zijn woorden duiden op een algemene en diepe haat tegen Gods volk.
Israël heeft ontelbare vrienden, God zij dank. Er is echter in deze wereld ook veel politiek, sociaal en kerkelijk antisemitisme, helaas ook binnen de protestantse kerken. Stelselmatig heeft men de Joden veronachtzaamd, veelal veracht, hun beloften op zichzelf toegepast en hun een toekomst ontzegd.
Maar laten wij voortgaan te bidden voor Israël en voor de vrede van Jeruzalem. Daarmee tonen wij onze Vader in de hemel dat wij begrepen hebben wat een grote zegening het lijden van de Messias en het lijden van Israël en de erop volgende heerlijkheid in de diepste kern voor de wereld betekenen.
Dit is een deel van een artikel dat in de Hadderech van april 2004 stond (opnieuw geplaatst in maandblad Hadderech april 2024).