Joop Akker
Rabbijn Salomon Duijtsch (1734-1795) was een van de vele Joden voor wie Jesaja 53 een eyeopener was. In zijn autobiografie ‘De wonderlijke leiding Gods’ vertelt de rabbijn hoe hij, toen hij nog in Hongarije woonde, eens in gebed verzonken was en een stem hoorde die hem vertelde dat al zijn goede werken hem niet hielpen, “maar u moet komen tot de gekruisigde Christus”. Duijtsch maakt vervolgens een reis door Europa in de hoop te ontdekken wie deze gekruisigde Christus is.
In het onderstaande fragment uit Duijtsch’ autobiografie is deze aangekomen in de stad N., acht dagreizen verwijderd van Leipzig. Daar maakt hij kennis met rabbijn N.N.. Ter bescherming van de identiteit van deze rabbijn noemt Duijtsch noch zijn naam noch zijn woonplaats.
Mijn kennismaking met rabbijn N.N.
“Ik maakte met de rabbijn kennis en werd door hem met grote liefde bejegend. Dagelijks moest ik bij hem komen eten en naar rabbijnse gewoonte enkele uren met hem redetwisten over de Talmoed.
Op 24 november 1762 was ik met mijn lezing van het Oude Testament aangekomen bij Jesaja 53; niet eerder had ik dit hoofdstuk gelezen. De trouwe God was mij genadig zodat ik duidelijk kon zien dat de profeet Jesaja hier spreekt over de Messias; dat hij voor onze zonden sterven moest en dat hij ook veracht en bespot moest worden.”
[Dit was in strijd met de heersende opvatting dat Israël die lijdende knecht is.]
“Ik kreeg het sterke verlangen om mijn vriend rabbijn N.N. te bezoeken opdat hij, geleerder en wijzer zijnde dan ik, mij dit hoofdstuk zou verklaren.”
Een brandende vraag
Deze was erg blij met mijn bezoek en wilde direct over de Talmoed met me discussiëren. Maar ik antwoordde hem: ‘deze keer kom ik niet om te discussiëren over de Talmoed maar met het verzoek mij het 53ste hoofdstuk van de profeet Jesaja te verklaren.’
De rabbijn verstijfde en keek me vreemd aan. Hij maakte me duidelijk met zijn ogen dat hij hier liever niet over sprak en begon direct weer over de Talmoed te redetwisten. Ik had geen behoefte om mijn tijd op deze wijze te besteden en maakte aanstalten om terug te gaan naar mijn herberg. Maar de rabbijn wilde me niet laten gaan.
Toen zijn vrouw en kinderen naar de komedie gegaan waren en wij dus alleen in huis waren, ging de rabbijn weg om de deur te vergrendelen. Ik werd erg bang. De enige reden die ik kon bedenken was dat hem mijn voornemen ter ore was gekomen en hij mij nu kwaad wilde doen.
Toen hij terugkwam rolden de tranen hem over de wangen en zei: ‘Ach rabbijn Salomon, mijn geliefde en trouwe broeder en vriend. Ik wil u alle geheimen van mijn hart openbaren, op voorwaarde dat u het aan niemand vertelt.’
Hij nam een Duitstalig boek en las mij voor uit Mattheüs, de hoofdstukken 26-28, met de grootste eerbied, en zei daarna:
‘O mijn trouwe en geliefde vriend! Dít is de vervulling van de voorzegging van de profeet Jesaja, die tevoren door de Geest van God heeft gezegd dat de Mosjiach veracht en bespot moest worden, en zelfs een zeer smadelijke dood moest sterven. Waarom? Niet vanwege zijn eigen zonden, maar vanwege ónze zonden en misdaden, zoals Jesaja heel duidelijk zegt.’
Jesaja 53 in de oudste Joodse bronnen
[Rabbijn N. beroept zich daarbij op de beroemde Bijbelcommentator Mosje Alsjich (1508–1593), die zich op zijn beurt baseert op de oude rabbijnen als hij schrijft: “De nagedachtenis van onze rabbijnen zij gezegend, die eensgezind ervan overtuigd zijn dat in dit hoofdstuk gesproken wordt over Koning Messias.”
Vervolgens toont de rabbijn aan vanuit de Talmoed, de Pesikta en de Midrasj dat het in Jesaja 53 over de Messias gaat, die zelfs al gekomen moet zijn. Dit laatste baseert hij op Jesaja 10:34, dat volgens het Talmoedtraktaat Gittin gaat over de verwoesting van de Tweede Tempel. Dit vers wordt direct gevolgd door Jesaja 11:1, handelend over de Messias. En omdat het vers over de verwoesting van de Tempel vervuld is, moet het vers over de komst van de Messias ook vervuld zijn, zo redeneert de rabbijn, die zelfs stelt dat de Messias gelijk aan God moet zijn, naar aanleiding van een Midrasj op Jesaja 52:13, 'Mijn knecht zal verhoogd worden'.]
Jezus van Nazareth is de Messias!
'Dat betekent dat hij groter zal zijn dan Abraham, dan Mozes en dan de dienstdoende engelen. Kan de Messias dan wel een gewoon mens zijn? Moet hij dan niet God zelf zijn? Want wie kan er hoger zijn dan de engelen dan God alleen?
En wat ik u uit dit Duitse boek heb voorgelezen, is de vervulling van deze profetie van Jesaja en van andere Godsspraken: Jezus van Nazareth is de Messias!’
Onze voorvaderen hebben hem niet aangenomen als Verlosser
‘Het is bedroevend dat onze voorvaderen die in zijn tijd leefden hem niet als hun Messias en Verlosser hebben kunnen aannemen. En als u mij vraagt waarom? Terwijl er in die tijd zoveel geleerde rabbijnen in Israël waren en ook het Sanhedrin nog bestond. Waarom hebben ze hem toch zo veracht, bespot en gekruisigd?
De oorzaak was dat ze zich een volkomen verkeerd beeld hadden gevormd van de Mosjiach die zij verwachtten. Men dacht dat hij met pracht en praal zou komen, en hen van de onderdrukking van de Romeinen zou verlossen.
Bovendien moest de voorzegging vervuld worden van Jesaja en van de andere profeten, die door de Geest van God tevoren hadden gezegd dat de Messias verworpen, bespot en gedood moest worden.
Hoe zou ik mijn vrouw en kinderen verlaten?
Maar wat moet ik, arm mens, doen? Ik zie de glans van de zon, maar ik kan mijn duisternis niet verlaten. Want hoe zou ik mijn vrouw verlaten, die ik liefheb als mijzelf? En mijn kinderen, mijn eigen vlees en bloed? Ze zouden worden als schapen zonder herder.
En waar zou ik de kost mee moeten verdienen? Arbeiden kan ik niet, daarvoor ben ik te zwak. Een ander ambt bekleden? Dáárvoor heb ik niet geleerd. Langs de deuren gaan om te bedelen? Ik zou het niet kunnen opbrengen om me op die manier aan Gods wil te onderwerpen.
Maar bovenal vrees ik dat de christenen me zouden afwijzen en niet zouden geloven dat het mij ernst is en het mij te doen is om mijn eeuwig geluk. De betreurenswaardige oorzaak hiervan is dat de christenen regelmatig zijn bedrogen door Joden die zich lieten dopen maar vervolgens naar het jodendom terugkeerden.'
Duijtsch’ verwondering over Gods voorzienigheid
“Deze woorden hoorde ik met grote verwondering aan. In de eerste plaats omdat mij door de voorlezing van de rabbijn een licht was opgegaan. Nooit eerder als ik zoiets gehoord en hierdoor was het 53e hoofdstuk van Jesaja's Godsspraak mij wel heel duidelijk geworden.
Ten tweede was ik uitermate verbaasd over Gods voorzienigheid, Die me in deze stad en me met deze rabbijn in aanraking had gebracht, Die me bij het 53e hoofdstuk van Jesaja had willen bepalen, en in mij het verlangen had gewekt dit te begrijpen, zodat ik me bij deze rabbijn had vervoegd met de vraag mij het hoofdstuk te willen uitleggen; en dat de Heere het hart van de rabbijn had aangeraakt zodat hij al zijn hartsgeheimen zo ruimhartig met mij had gedeeld, en er zo'n groot licht in mijn ziel was opgegaan. In het bijzonder werd ik bemoedigd en verkwikt in het geloof toen ik hoorde dat ook hij overtuigd was van de waarheid.
De rabbijn vroeg waarom ik er zo verwonderd en opgetogen bij zat. Toen kon ook ik mij niet langer inhouden en zei met een hart vol vreugdetranen: ‘Oh mijn geliefde en trouwe broeder! Hoe wonderlijk zijn de wegen van de almachtige God, en hoe verkwikkend waren uw woorden. Daardoor voel ik me vrij om u míjn geheimen mee te delen.’ Daarop vertelde ik hem alles wat de Heere mij had doen meemaken.
Afscheid
Toen de rabbijn dit hoorde viel hij op zijn knieën en weende zo bitter dat men hem met zijn tranen had kunnen wassen. Hij bad verslagen tot de Heere of deze in Zijn barmhartigheid op hem wilde neerzien en hem dezelfde genade bewijzen die Hij mij had bewezen, om zichzelf te verloochenen zodat hij zich zou kunnen losmaken van zijn vrouw en kinderen.
Maar toen kwamen dezen thuis en konden we het gesprek niet voortzetten. Ik ben nog een paar keer bij hem geweest maar we kregen niet meer de gelegenheid om over dit belangrijke onderwerp met elkaar te spreken.
Op 2 december 1762 nam ik onder tranen afscheid van de rabbijn en vertrok van de stad N. om na een reis van acht dagen in Leipzig aan te komen.”
Bronnen:
Voor een uitgebreide biografie van Duijtsch zie dit artikel in het blad Terdege van 1 juni 1994. Het originele artikel staat hier.
Een deel van dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van juli-augustus 2022