Marjorie W. Eberlé-Gotlib
Een leeg graf en een opgestane Heer, daar hebben wij nog steeds mee te leven.
Geen gemakkelijke opdracht voor velen die het van het ‘zien’ moeten hebben; en zijn we dat niet allemaal elke dag weer? Zelfs Petrus en Johannes konden na drie jaar omgang met Jezus niet geloven dat Hij was opgestaan.
Het sterven op Golgotha lag nog vers in het geheugen en wat daar aan het kruis was geschied hadden ze al evenmin begrepen. Dit geheim van God, dat in de Messias pas openbaar geworden is, blijkt voor de christenheid van nu zelfs moeilijk te zijn. Vaak geeft ook zij nog een onbijbelse uitleg aan dit lijden. Veelal wordt er gezegd dat alle zonden die de mensheid begaat door een zeer vertoornde God moeten worden gewroken op de enige mens die nooit zonde beging, op Jezus de Messias, aan dat kruis.
Wat is zonde? De bijbel zegt dat dit is: je eigen weg gaan, menen zelf alle kennis te bezitten van wat goed en wat kwaad is, in plaats van alles aan God te vragen en Hem te laten uitmaken hoe wij ons leven van uur tot uur moeten leiden. De tegenstander, de verleider, de duivel, Gods imitator, heeft zich vanaf de hof van Eden erop toegelegd ervoor te zorgen dat we hem gaan volgen.
Door zelf over de kennis van goed en kwaad te gaan beschikken verlieten wij Gods weg en kwamen onder satans heerschappij. Nu maken we zelf uit hoe er geleefd moet worden. Het gevolg daarvan is dat wij sterven, want door het eten van de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad (daartoe verleid door de oude slang), raakten we vervreemd van God en gingen onze eigen weg; wij volgden daarmee de duivel. Dát is zonde. De waarschuwing van God dat wij, door Hem los te laten en op eigen kennis van goed en kwaad te vertrouwen zouden sterven, sloegen wij in de wind.
Maar God, de Eeuwig Trouwe, liet ons niet los. Via onze vader Abraham, die het geloof in de enige God ontvangen heeft, en Mozes, die op Sinaï de thora ontving, werd ons een retourbiljet tot God geschonken. Dat waren de offers in de tabernakel en tempel, die ons in staat stelden weer voor God te verschijnen om met Hem verzoend te mogen worden.
Maar in tegenstelling tot de heidenen, die hun goden dienen met offers teneinde hen gunstig te stemmen, is de God van Abraham, Isaäc en Jakob een tegenstander van offers die wij Hem brengen.
In Hebr.10:8 en 9 citeert Paulus Psalm 40:7-9, waar David reeds dichtte:
“Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht werden.”
Deze offers, door mensen gebracht, dienden tijdelijk als toenadering tot God. In tegenstelling tot de offers der heidenen dienden zij niet om een vertoornde God tevreden te stellen.
Sinds de hof van Eden hebben wij te maken met een strijd tussen God en zijn tegenstander satan en het leven van de mensheid is de inzet van die strijd. In Lev. 17:11 zegt God: “het leven (dat is de ziel) van ons vlees is in het bloed”. Niemand weet dit beter dan satan, die een goed kenner der Schriften is. Geen mens is in staat gebleken de satan weerstand te bieden, hij heeft ons leven – ons bloed – geheel in zijn macht. De enige die in onze schepping zonder zonde is, was Jezus de Messias. Hij liet zich kruisigen en stierf, zijn bloed, en daarmee zijn leven gevend. Wij moesten vrijgekocht worden van de satan en de slavernij van diens macht waarin wij geraakt zijn. Bij dit alles staat God aan de kant van Jezus en niet als een wrekende God tegenover Hem.
Toen God toeliet dat de Messias gekruisigd werd, meende de duivel het pleit gewonnen te hebben: dood is dood. Maar dan komt Gods geheim aan het licht: bij Hem blijkt de dood niet het laatste woord te hebben. Jezus kon alleen bereid zijn te sterven omdat Hij geloofd heeft dat zijn Vader Hem niet in de dood zal laten. Door dat geloof is voor ons gerechtigheid verworven. Zo staan aan de ene kant God, de Messias en wij zondaren; aan de andere kant staat satan, die, toen hij Jezus’ bloed en dus zijn leven nam en meende daarmee zijn grootste triomf te hebben behaald, onwetend de geheime betaling van de losprijs voor mens en wereld in ontvangst nam. Hiermee haalde de satan het oordeel over zichzelf.
Velen in de christenheid begrijpen dit niet. Zij menen dat God in zijn toorn over de zondige mens genoegdoening moet hebben en die krijgt door Jezus op te offeren. Het tegendeel toont ons de bijbel: de duivel is opgeofferd en Jezus leeft. Hij is waarlijk opgestaan en satan, wetend dat hij nu nog maar korte tijd heeft, gaat om als een briesende leeuw, zoekend wie hij nog kan verslinden en van God aftrekken.
Over de nieuwe tijd die op Golgotha is aangebroken, lezen we in Rom. 3:21,22:
“Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden – de thora en de profeten getuigen ervan – en wel gerechtigheid Gods door het geloof van de Messias”.
Zíjn geloof is ons behoud. Wij zijn verzorgd van de wieg tot over het graf.
Gratis, om niet, hebben wij, zondaars, eeuwig leven te verwachten. Omdat Jezus er zich aan dat kruis doorheen geloofde en vertrouwde dat God hem uit de dood tot het leven zou opwekken. Zijn overwinning op de satan wordt óns tot gerechtigheid gerekend. Daarom is het nodig elkaar te waarschuwen voor de geest van de tijd.
De apostelen hadden daar ook de handen aan vol in hun dagen. Petrus moest in zijn tweede brief waarschuwen voor dwaalleraars, die in hoofdstuk 2:10 aldus beschreven worden: “Vrijheid spiegelen zij voor, hoewel zij zelf slaven des verderfs zijn”.
En Paulus waarschuwt dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen, want, zegt hij in 2Tim.3:1,5:
“De mensen zullen zelfzuchtig zijn, met meer liefde voor genot dan voor God, terwijl zij met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben”. “Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerten zich leraars zullen bijeen halen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. Blijf gij echter nuchter onder alles!” (2Tim.4:3).
De kerken zijn onthutst over deze tijd; lege banken, kleine collectes, vervallende gebouwen, geen interesse voor het woord van God. Dat is het beeld dat het kerkelijk bedrijf in onze schijnchristelijke landen vertoont. Jezus maakt ons erop attent dat wij op de tekenen der tijden goed acht moeten slaan. Immers, voorafgaand aan zijn wederkomst zegt hij in Lucas 21:10:
“Dan zal volk tegen volk opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen grote aardbevingen en nu hier, dan daar, pestziekten en hongersnoden zijn. En Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zijn”.
We kennen de berichten in de media over de miljoenen doden door honger, aids en aardbevingen, maar zullen deze berichten de christenheid erbij bepalen dat, nu Jeruzalem niet meer door de heidenen vertrapt is, de wederkomst van de Messias nabij kan zijn?
Het lijkt mij dubieus; althans nu gedraagt die christenheid zich nog als in de dagen van Noach vóór de zondvloed: veel te veel etende en nog veel meer drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, en dat terwijl de situatie ons juist door Jezus ter waarschuwing werd voorgehouden.
Mogelijk leeft het joodse volk meer uit die verwachting dan de christenheid.
Immers, het 12e artikel van de geloofsbelijdenis van Maimonides in het ochtendgebed dat dagelijks gebeden wordt door elke vrome Jood, het gebed dat ook door velen gezongen werd toen zij over de drempel van de gaskamers stapten, luidt: “Ik geloof met al mijn vertrouwen in de komst van de Messias. En zelfs als Hij draalt geloof ik ondanks alles; ondanks alles verwacht ik Hem iedere dag. Ik geloof ”. Zou het misschien kunnen zijn dat de christenheid uit angst sectarisch en fundamentalistisch genoemd te worden, afstand deed van een letterlijk en lijfelijk terugkerende Messias? Zou het alleen het joodse volk, samen met enkelingen uit de kerken, gegeven zijn die verwachting nog te kennen en levend te houden? Jezus zelf heeft ook in die richting gedacht toen Hij in Luc.18:8 pessimistisch opmerkte:
“Doch als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”
Voor zover het ons betreft, wij zijn bevoorrechte eerstelingen, wij weten dat niets ons zal scheiden van de liefde van de Messias. Door Hem zijn wij overwinnaars en verzekerd dat noch dood, noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God. Die liefde zal zich openbaren wanneer de Messias ons bij zijn wederkomst in een oogwenk, een ondeelbaar ogenblik, veranderen zal en ons vergankelijk lichaam onvergankelijkheid zal hebben aangedaan. Dan zal het woord vervuld zijn dat Jezus ons naliet in Johannes 5:24:
“Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven”.