Dr. A. Saphir
Velen hebben als kritiek op het Oude Testament dat de zonden van Gods heiligen, van een Jacob, David en Jona zo onomwonden worden weergegeven dat het moeilijk is om in hen Gods gunstelingen en heiligen te zien. Het doel van de Bijbel is echter niet om de mens op een voetstuk te plaatsen maar om God te verheerlijken.
Bijbels mensbeeld
Bovendien realiseert niet iedereen zich dat het Bijbelse mensbeeld verschilt van dat van de wereld. De wereld is geneigd van haar helden supermensen te maken, daarbij hun tekortkomingen met de mantel der liefde bedekkend. De heiligen in de Bijbel daarentegen zijn verloste zondaren die tot hun laatste snik moeten strijden tegen wat Paulus “de wet van het vlees” noemt, “die in hun lichaam woont”.
De Bijbel wil ons er diep van doordringen dat alles genade is. Gods dienstknechten zijn niet vanwege hun zedelijke superioriteit door God geroepen. Het tegendeel is waar: nadat zij geroepen en tot de kennis van en vrees voor God gebracht zijn, houdt genade en genade alleen hen staande.
Bovendien keurt de Schrift de zonden van Gods heiligen niet goed maar laat zien hoe zwaar ze door God gestraft worden.
Beperkt zicht op de Oudtestamentische heiligen
De moeite die velen met de O.T.-heiligen hebben, getuigt ook van een beperkt zicht. We kennen wel Davids zonde maar hebben we ook weet van zijn berouw? Beseffen we hoe diep en oprecht die was en hoe groot de zelfaanklacht was waarmee hij zich verootmoedigde toen hij openlijk voor heel het volk zijn schuld beleed? Is het wel eens tot ons doorgedrongen dat het in psalmen als de 32e en 51e een Oosters vorst in al zijn macht en heerlijkheid is die zijn schuldbekentenissen publiceert? En hoe hij daarin bekend maakte dat het alleen Gods genade was die hem weer had opgericht?
We lezen over Jona, zijn ongehoorzaamheid aan en vluchten voor God en over zijn ontzetting over Ninevé’s bekering. Maar hebben we ons wel eens gerealiseerd dat het Jona zelf is die ons dit laat weten?
Tenslotte Jacob en Ezau. Velen van ons houden meer van Ezau dan van Jacob, terwijl het God zelf is die zegt: “Jacob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat (Maleachi 1:2,3).” Hoe komt dat?
De oorzaak van dit vreemde feit is dat ze Jacob niet kennen. Ze zien fouten in Jacobs karakter (en wie van ons heeft die niet?) maar ze zien niet dat Jacob’s hele wezen op God gericht is. Dat hij zijn hele leven Gods gemeenschap zoekt en daarin leeft. En hoe op zijn sterfbed, terwijl hij al die profetieën voor zijn zonen ontvangt, zijn diepste verlangen zich baan breekt: “Op uw heil wacht ik, o Here (Gen. 49:18)!”
Zelfkennis
Velen van ons worden dus geschokt door de verhalen over de zonden van Gods heiligen. Hierboven hebben we naar de oorzaak hiervan gezocht. Maar er is nog een dieper liggende oorzaak. Deze mensen kennen niet alleen de Bijbelse heiligen onvoldoende, ze kennen ook de verdorvenheid van hun eigen hart niet, noch het wonder van Gods genade.
Vrij naar “Schrift en Openbaring” van Dr. A. Saphir. Dit artikel verscheen in het februarinummer 2017 van de Hadderech.