Marjorie W. Eberlé-Gotlib

De vorige maand dacht Dick Stichter met ons na over de plaats van het Joodse volk in het komende koninkrijk van God. Deze maand laten we, ter gelegenheid van haar sterfdag op 8 oktober 2009, Marjorie aan het woord over de heilsbeloften voor de gemeente van de Messias in Openbaring 2 en 3.

 

Op. 2:1-7 En schrijf aan de engel der gemeente te Efeze

Met de engel der gemeente kan de opziener der gemeente bedoeld zijn. In de synagoge werd de voorzanger in die tijd ook wel ‘engel’ genoemd. En de boodschap komt van hem die de zeven sterren - de engelen van de zeven gemeenten - in Zijn rechterhand houdt, de opgestane en de ten hemel opgevaren Messias. In de grondtekst is hier sprake van stevig vasthouden. En zoals Hij in Openbaring 1:13 beschreven wordt tussen zeven gouden kandelaren - de zeven gemeenten - , ziet Johannes Hem nu wandelen tussen deze kandelaren. Dit beeld tekent hoe de Messias aanwezig is te midden van Zijn volgelingen.

Wie overwint, hem zal ik te eten geven van de boom des levens, die midden in het paradijs van God staat.

“Overwinnen” betekent: het geloof behouden. Zoals Paulus zegt in 2 Timotheüs 4:7: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb het geloof behouden.”

“Het paradijs”. 200 jaar vóórdat Johannes deze openbaring neerschreef was er een boek in het jodendom ‘het Testament van Levi’. Daarin staat het volgende: “De Messias zal de poorten van het paradijs openen en het dreigende zwaard tegen Adam wegnemen. En hij zal de heiligen binnenlaten en hen te eten geven van de boom des levens en de Geest van heiligheid zal op hen rusten.” In Genesis wordt verteld, dat Adam uit het Paradijs werd verdreven vóór hij van die boom des levens heeft kunnen eten en zodoende onsterfelijkheid had kunnen verwerven. Maar nu krijgen we van God van de boom te eten en leven eeuwig, dankzij het geloof van onze Messias (Op. 22:2).

Op. 2:8-11 En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna: Dit zegt de eerste en de laatste, die dood is geweest en weer levend is geworden: Ik ken uw werken, verdrukking en armoede – u bent echter rijk –.

Hier herinnert Jezus zijn gemeente aan zijn overwinning, omdat ze arm en verdrukt zijn. Ze waren arm van geest en arm in bezittingen. Maar Jezus noemt ze rijk, omdat ze Zijn overwinning kennen, hetgeen de garantie is te mogen leven onder Gods regering in Zijn Koninkrijk op aarde, dat zal nederdalen uit de hemel (Op. 21:1-2, Matth. 5:3).

Wie overwint, zal zeker geen schade toegebracht worden door de tweede dood.

De term ‘tweede dood’ is ook bekend in het jodendom. Jezus vermaant in Mattheüs 10:28 Hem te vrezen, die lichaam en ziel kan verderven in de gehenna, hier vertaald door hel. Deze tweede dood is het wegzinken in de nacht van eeuwige gescheidenheid van God en is voor hén, die welbewust vóór satan en tégen God kiezen. In Openbaring 20:6, 20:14 en 21:8 wordt verder over deze tweede dood gesproken.

Op. 2:12-17 En schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum: (…) U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof van Mij niet verloochend.

Het is bij God bekend, dat deze gemeente te midden van alle afgoderij vasthoudt aan de Naam van de Messias en het geloof van Jezus niet verloochend heeft. Maar er zijn enkele dingen, die Jezus tegen hen heeft: ze houden vast aan de leer van Bileam en aan de leer der Nicolaïeten. Dat wil zeggen dat ze niet alleen uit genade alles aanvaarden en verwachten, maar door de achterdeur de werken, die de genade tenietdoen, weer binnenhalen. Het doen van deze goede werken wordt hier met afgodenoffers en hoereren vergeleken. Het is een in de weg staan van de daden die God zelf doet.

Wie deze overwinning op zijn eigen goede werken behaalt en alleen God de eer laat, zal het “verborgen manna” krijgen (vs. 17). Dit manna is, zoals Psalm 78:24-25 zegt, brood der engelen. Het was een algemene verwachting onder de Joden, dat er in de Messiaanse tijd opnieuw manna zou worden gegeven, zoals bij de doortocht door de woestijn. De Apocalyps van Baruch, die uit dezelfde tijd als Openbaring stamt, zegt: “De schatkamer van het manna zal opnieuw uit de hoge neerdalen en in die jaren zullen zij daarvan eten, omdat zij het zijn, die tot de volheid der tijden zijn gekomen.”

Ook krijgen we een “witte steen”, als wij die overwinning behalen. Een wit marmertablet werd in die tijd bij de antieke spelen aan de overwinnaar uitgereikt. Daarin stond zijn naam gegraveerd en dit was het bewijs, dat hij als overwinnaar in zijn woonplaats ingehaald kon worden. Dit betekent voor de gelovigen, dat ze een toegangsbewijs krijgen tot de bruiloft van het Lam.

De “nieuwe naam” blijft nog een geheim tussen Jezus en degene die deze naam van Hem ontvangt. De Joden geven namen, die ook het karakter van de drager zelf openbaren. In de nieuwe naam die we krijgen drukt de Messias uit, wat Zijn Geest in de ontvanger van die naam gewerkt heeft. Deze naam hoeven wij gelukkig zelf niet op te houden. De gever doet dat. Hij belooft dit en doet het ook. Dat nieuwe karakter is voor anderen onzichtbaar. God alleen ziet onze nieuwe instelling. Dit tot troost voor velen die denken dat gelovigen nu al voor iedereen op verre afstand herkenbaar zijn als kinderen Gods.

Op. 2:18-29 En schrijf aan de engel der gemeente te Thyatira: (…) En wie overwint, en Mijn werken (niet de onze) tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen. En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf.

Hier spreekt Jezus over Zijn wederkomst. Hij belooft aan wie op Zijn genade blijft vertrouwen, dat hij met Hem zal meeregeren over de volkeren. Het beeld is uit Psalm 2:8 en 9 genomen.

Hij zal die volkeren hoeden, letterlijk ‘tot een herder zijn’. Gewoonlijk wordt over de herder gedacht in termen van vriendelijkheid en tedere zorg, maar de herder in Israël was een alleenheerser, eigenmachtig. De macht over zijn kudde was absoluut. In Jer. 51:20-24 wordt iets getoond van de regering van de Goede Herder. En zoals Jezus deze regering van Zijn Vader ontvangen heeft, zo zal de gemeente met Jezus regeren bij Zijn wederkomst op aarde, dan zal onze bede “Uw koninkrijk kome” vervuld zijn. 

Op. 3:1-6 “En schrijf aan de engel der gemeente te Sardis: (…) Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het Boek des Levens, maar ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor Zijn engelen.”

Deze gemeente wordt op een andere manier aangesproken dan de vorige gemeenten. Geen lofprijzing voor opziener en gemeente als geheel. Wel waren er nog enkelen, die trouw gebleven waren, maar de meerderheid had bezoedelde kleren. “Want ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God.” Niets van alles wat deze gemeente deed was compleet voor God. Ze brachten hun geloof niet tot vervulling, het leefde niet.
Maar zij, die hun kleren niet hebben bezoedeld, wandelen met de Messias in overeenstemming met hun status van gerechtvaardigde zondaars. Wie dit geloof vasthoudt, zal met witte klederen bekleed worden en zijn naam zal niet worden uitgewist uit het Boek des Levens, maar de Messias zal hem (zijn naam) voor Zijn Vader en de engelen belijden. Zij die Jezus’ woorden horen en Zijn Vader geloven, die Hem gezonden heeft, kunnen erop rekenen, dat Jezus voor hen instaat bij Zijn Vader en bij Zijn engelen (Luc. 12:8).

Op. 3:7-13 “En schrijf aan de engel der gemeente te Philadelphia: (…) Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam.”

De beloning is, een zuil in de Tempel te worden (vgl. Jer. 1:18, Gal. 2:9 en 1 Tim. 3:15). Vier keer heeft Jezus het over de beloning “van mijn God”. En op die zuil, die steunpilaar, schrijft Jezus de naam van Zijn God en de naam van de stad van Zijn God, het vernieuwde Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van Zijn God, en de nieuwe naam van Jezus, die pas bekend zal worden als de gelovigen volmaaktheid aandoen en Jezus gelijkvormig worden (1 Kor. 15:50-58) en Hem met Zijn nieuwe naam zullen kennen.

troonOp. 3:14-21 “En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea: (…) Wie overwint, hem zal Ik geven met mij te zitten in mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader in zijn troon.”

Door Jezus’ overwinning heeft hij een plaats in Zijn Vaders troon ontvangen. Wie Zijn overwinning aanneemt wordt door Jezus aangenomen en zal met hem in Zijn troon zitten. Jezus zit nu nog in Zijn Vaders troon, maar als Hij wederkomt op aarde, zal Hij van God de troon krijgen van Zijn vader David (Luc. 1:32-33) en de gemeente zal met hem meeregeren en -heersen (Matth. 19:28).

Uit: M.W. Eberlé-Gotlib, commentaar op het boek Openbaring.

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van oktober-november 2020