Alfred Edersheim
Matth.3:1-4:11 “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.” Deze roepstem in de woestijn bracht Israëlieten uit het hele land in beweging. Wat hen samenbond was de enige hoop die Israël nog had: Het Koninkrijk! Geen wonder dat men naar de Jordaan was gekomen om zich door Johannes te laten dopen, die niet opriep tot gewapend verzet maar tot bekering. Iedereen wist dat dit vooraf moest gaan aan het Koninkrijk.
De doop van de Messias
Sinds mensenheugenis wordt de vraag gesteld waarom Jezus zich liet dopen. Hij had immers geen zonden die vergeven moesten worden. Het antwoord is eenvoudig: Hij was ervan overtuigd dat deze doop uit God was en niet uit de mens (Matth. 21:25) en dat hij zich dus moest laten dopen om “alle gerechtigheid te vervullen”. Zo volgde hij de hand die naar de open deur van het Koninkrijk wees.
Toen Jezus uit het doopwater stapte bad hij (Luc. 3:21). Onwillekeurig denken we aan het gebed dat hij zijn discipelen leerde. Zíjn antwoord op de roep van het Koninkrijk was: hier ben ik, zie ik kom om Uw wil te doen. Op hetzelfde moment leek de hemel open te gaan. De Heilige Geest, in de gedaante van een duif, daalde op hem neer. Er klonk een stem uit de hemel: “Dit is mijn geliefde Zoon, in wie ik mijn welbehagen heb.” Hij was uit het water naar boven gekomen als de door de Hemel aangewezen en met de Heilige Geest toegeruste koning van het komende Koninkrijk.
De verzoeking in de woestijn
Een groter tegenstelling met de daarop volgende verzoeking in de woestijn, de uiterste verlatenheid, ontbering en de aanvallen van satan is niet denkbaar. Toch moest de Koning, als vertegenwoordiger en stichter van het Koninkrijk, de vertegenwoordiger en koning van deze wereld híer ontmoeten, en verslaan.
Het jodendom was onbekend met de idee van een Messias die door satan verzocht werd. In een bekende passage is de aartsvijand zo ontsteld bij de aanblik van Hem dat hij op zijn aangezicht valt en ogenblikkelijk zijn nederlaag erkent (Yalkut op Jes. 9:1). Wat uit de rabbijnse legenden over verzoekingen wél blijkt is dat “de Heilige, geprezen zij Hij, niemand tot waardigheid verheft, wanneer Hij hem niet eerst beproefd heeft. En wanneer hij de beproeving doorstaat, verheft Hij hem tot waardigheid (Bemidbar Rabbah 15).”
Maar hoe kon een volmaakt, zondeloos, mens als de Messias, verzocht worden? Het antwoord is dat de Tweede Adam zich vrijwillig had onderworpen aan alles wat de menselijke natuur met zich meebrengt. En opdat we een hogepriester zouden hebben die in alles zou kunnen meevoelen met onze zwakheden, werd hij op dezelfde manier verzocht als wij, maar zonder te zondigen (Hebr. 4:15). Díe gehoorzaamheid, díe volledige onderwerping aan Gods wil, was het opvallendste kenmerk van het werk van de Messias.
De verzoeking van de Messias duurde alle 40 dagen die hij in de woestijn verbleef, maar bereikte zijn hoogtepunt tegen het eind, toen hij vermoeid was en verzwakt door honger. De 39 voorafgaande dagen moet het werk waaraan hij zich had toegewijd hem voortdurend bezig gehouden hebben. Hij was ervan overtuigd dat de ‘dingen van zijn Vader’ het Koninkrijk van God was, en dat hij ten behoeve van dit Koninkrijk toegerust was met de voortdurende aanwezigheid van de Geest en dat een absolute onderwerping aan Gods wil de weg ernaar toe was. Maar naarmate het vasten langer duurde en zijn krachten afnamen, moet de taak die hij op zich had genomen hem steeds hopelozer geleken hebben.
De drie laatste verzoekingen
Dan fluistert satan hem in: “Is die honger eigenlijk wel de wil van God? Met één woord kun je van stenen brood maken. En wordt het doel niet bereikt wanneer zichtbaar wordt dat je absolute macht bezit en wonderen kunt doen?” Maar dat zou niet een zich onderwerpen aan Gods wil zijn. De Geest had hem de woestijn ingedreven. Zijn omstandigheden waren door God bepaald en dan ondersteunt hij ons ook erin, net zoals toen Israël brood moest ontberen en het manna kreeg. Jezus overwint satan door het Schriftwoord aan te halen. “De mens leeft niet bij brood alleen”, daarmee aangevend dat het beste leven er een is dat gefundeerd is op het Woord van God.
Terwijl Gods Geest Jezus de woestijn in had gedreven, is het satan die hem nu naar Jeruzalem brengt, naar de rand van het dak van de tempel. Waarom springt hij niet naar beneden om, door de hemel gedragen, neer te komen te midden van de priesters en het volk? Zou dat niet de vervulling betekenen van Israëls verwachting dat de Messias het volk zou aanvoeren vanuit de tempel? Zou zijn verschijning niet met vreugdekreten begroet worden, het doel in een klap bereikt, en dat nog wel aan het hoofd van het gelovige Israël? Maar dit is Gods doel niet en ook niet Gods manier. Met het Schriftwoord “U zult de Heer uw God niet verzoeken” overwint Jezus, in volledige onderwerping aan Gods wil.
Opnieuw wisselt het decor. Daar staan ze op de top van een hoge berg. Voor hem ligt de wereld in al haar heerlijkheid en schoonheid, haar kunst en haar wijsheid. Het is een heel andere wereld dan die de teruggetrokken zoon van het afgelegen Nazareth kent. Dit alles kan van hém worden. Het enige dat hij hoeft te doen is satan te aanbidden of in elk geval hem te eren.
Maar hoe uitzonderlijk mooi het de volmaakte mens ook voorgekomen moet zijn - en hem nog veel meer dan ons vanwege zijn oneindig grotere waardering voor al het goede, ware en schone - hij heeft al overwonnen. Voor hem is maar een ding belangrijk: Ik moet bezig zijn met de dingen van mijn Vader. En boven alles uit klinkt de stem: Uw Koninkrijk kome. Kan satan dit niet allemaal bezitten en weggeven omdat dít niet het Koninkrijk van zijn Vader is? Dáár heeft hij zich aan toegewijd. Hij moet de werken van satan vernietigen en een einde maken aan díens koninkrijk. De mens bevrijden van zíjn heerschappij. Dát is zijn missie. Op de puinhopen van het oude moet een nieuwe wereld verrijzen, het Koninkrijk van God. Al de taferelen die hem getoond worden, moeten omgevormd worden tot één van hogere aanbidding. Een eindeloze stoet, ontelbare menigten van verre moeten hun geschenken brengen, hun rijkdom uitgieten, hun schoonheid toewijden, hun wijsheid opdragen en het allemaal als een nederig offer aan de voeten van zijn Vader leggen.
Deze verzoeking werpt hij van zich met de woorden “U zult de Here uw God aanbidden, en hem alleen dienen”, die nu hun hoogste vervulling krijgen.
In de koelte die volgt komen de engelen en dienen hem. Hij heeft deze drie verzoekingen om zich niet aan Gods wil te onderwerpen weerstaan. Maar heel zijn leven zullen ze hem blijven achtervolgen: in het voorstel van zijn broers om zich bekend te maken (Joh. 7:3), in de poging van het volk om hem koning te maken (Joh. 6:15) en tenslotte in de - meest openlijk satanische - vraag van Pilatus: “Bent u een koning? (Joh. 18:37)”
Mozes, Elia en Jezus
Wanneer we het Oude Testament als een eenheid beschouwen, en de Messias als de bekroning van haar geschiedenis, liggen overeenkomsten tussen Mozes, Elia en Jezus voor de hand. Alle drie vasten 40 dagen, aan het einde waarvan Mozes kwaad is op Israël, Elia wanhopig over Israël is en de Messias overwint ten behoeve van Israël.
Vrij naar: A. Edersheim, Jesus the Messiah.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van februari 2020