Dr. Alfred Edersheim
Eerste bezoek aan Jeruzalem
Lucas 2:41-52 De stilte die de jeugdjaren van de Messias omgeeft, wordt slechts een keer verbroken. Dat is om te vertellen wat plaatsvond bij zijn eerste bezoek aan de tempel.
Strikt genomen hoefden jongens pas vanaf hun 13e de feesten in Jeruzalem bij te wonen. Maar in de praktijk begon men meestal een of twee jaar eerder daarmee. In overeenstemming met deze gewoonte namen zijn ouders Jezus mee naar Jeruzalem, voor de eerste Pesachviering na zijn 12e verjaardag. Ze reisden in gezelschap van de andere inwoners van Nazareth naar de tempel, “naar hun gewoonte”. We wijzen erop dat vrouwen hiertoe niet verplicht waren maar dat Maria verheugd gebruik maakte van hetgeen naar het schijnt een aanwijzing van Hillel was. Na de volkstelling ten tijde van de geboorte van de Messias was de rust in het land tijdelijk teruggekeerd. Het feestgezelschap uit Nazareth ging op naar Jeruzalem en zong psalmen onder fluitbegeleiding.
Het uitzicht op Jeruzalem moet voor een kind dat dit voor het eerst zag overweldigend zijn geweest. Maar we moeten bedenken dat degene die het nu in zich opnam geen gewoon kind was. De aanblik van de tempel moet al het andere overtroffen hebben. Met elke stap waarmee de pelgrim de berg besteeg, groeide diens verwondering over het symmetrische gebouw op de top, dat minstens 210.000 mensen kon bevatten. De berg zelf leek op een eiland, dat abrupt oprees uit diepe dalen en omgeven was door een zee van muren, paleizen, straten en huizen en gekroond was met een grote massa sneeuwwit marmer en glanzend goud. De totale oppervlakte ervan was 300 meter in het vierkant.
Ergens in deze tempel moeten we het kind Jezus zoeken, zittend te midden van de geleerden, naar hen luisterend en vragen stellend. Het was op de derde en de twee daarop volgende dagen van het feest. Met de derde dag begonnen de zogenaamde tussendagen waarop het toegestaan was om weer naar huis te gaan. Het Pesach-offer was immers gegeten en het feestoffer en de eerste rijpe gerst geofferd. Wanneer er staat dat zijn ouders “de feestdagen voleindigd hadden” en weer naar huis gingen, hoeft dat dus niet te betekenen dat ze de hele Pesachweek gebleven waren.
We lezen in de Talmoed dat het Sanhedrin, dat op gewone dagen zitting had in het gerechtshof in de tempel, op de sjabbat en de feestdagen naar buiten kwam om plaats te nemen op het tempelterras, om daar te onderwijzen. Bij dergelijke gelegenheden was er alle ruimte voor het stellen van vragen. Het publiek zat op de grond en Jezus bevond zich onder hen. Er was niets ongewoons aan de aanwezigheid van en het stellen van vragen door een kind van die leeftijd. De Joodse traditie geeft verschillende voorbeelden van vroegwijze leerlingen. Desondanks stonden allen versteld van zijn inzicht en antwoorden. Uitgaande van wat we weten over dergelijke discussies zouden zijn vragen heel goed betrekking kunnen hebben gehad op de Pesach-plechtigheden. Of misschien hadden zijn vragen de diepere betekenis ervan blootgelegd, zoals die zich zou ontvouwen toen hij geofferd werd als “het lam dat de zonden der wereld wegneemt”. Andere vragen dringen zich haast onweerstaanbaar op: Had de moeder bij zijn eerste bezoek aan de tempel haar zoon verteld wat er was gebeurd toen hij als baby de tempel was binnengebracht? Het heeft er alle schijn van, afgaande op het antwoord aan zijn moeder dat hij bezig moest zijn met de dingen van zijn Vader.
Dit antwoord maakt drie zaken duidelijk: Hij was zo in beslag genomen door het ontwakende inzicht in wie hij was en welke zijn taak was dat hij alles om zich heen vergeten leek te zijn. Ten tweede durven we te beweren dat hij nu besefte dat dit heel nadrukkelijk het huis was van zijn Vader. En ten derde: voor zover wij kunnen nagaan was het toen en daar dat hij voor het eerst de sterke en onweerstaanbare drang voelde om zich bezig te houden met de dingen van zijn Vader. Toch ging hij rustig, onmiddellijk en zonder te vragen met zijn ouders mee terug naar Nazareth, “en was hen onderdanig”. Deze zelf-onderwerping was des te meer groots vanwege de grootheid van de betrokkene.
Invloeden op Jezus’ leven en denken
Met zijn terugkeer naar Nazareth begonnen Jezus’ jaren als jongeman en als jongvolwassene. We nemen aan dat zijn schoolopleiding niet lang daarna ophield. Of hij met de telkens terugkerende feesten naar Jeruzalem ging, weten we niet en behoeven we ons ook niet af te vragen. Andere krachten werkten op hem in en zouden de wijze van zijn latere optreden bepalen:
Het Joodse gezinsleven was uiterst eenvoudig, zeker op het platteland. Alleen de sjabbat en de feesten brachten het beste dat voorhanden was. Dezelfde eenvoud beheersten kleding en gewoonten. We kunnen hier niet ingaan op de vraag of Jezus’ “broeders en zusters” (Matth. 12:46, 13:55 e.a.) dat waren in de ware zin des woords. Maar het lijkt erop dat deze vraag voortkomt uit een onderwaardering van het huwelijk. De relatie tussen Jezus en zijn broeders en zusters moet hoe dan ook zeer hecht geweest zijn en invloed op hem hebben uitgeoefend.
Over zijn vader Jozef weten we vrijwel niets. Van twee van zijn broers, Jacobus en Judas, kunnen we ons echter wel een beeld vormen. We zijn geneigd uit de Jacobus-brief af te leiden dat de schrijver in zijn godsdienstige opvattingen Shammai volgde, voordat hij met hart en ziel een volgeling was geworden van de Messias. De brief bevat in elk geval niets van Hillel maar alles doet denken aan de ernst, directheid, kracht en strengheid van Shammai. De brief van Judas bevat waarschijnlijk twee verwijzingen naar apocalyptische boeken, die een bijzonder interessant beeld geven van Israëls Messiasverwachting in die tijd. En van zijn neef Simon weten we dat hij tot de nationalistische partij van de zeloten behoorde (Luc. 6:15).
Binnen de intieme familiekring van de Messias, waarmee hij voortdurend contact had, bevinden zich dus de drie meest hoopgevende en zuivere Joodse idealen: Het farizeïsme van Shammai, het nationalistisch ideaal en tenslotte de hoop op een heerlijke Messiaanse toekomst. Dan laten we buiten beschouwing zijn omgang met de zonen van Zebedeüs en met zijn verwant Johannes de Doper, van wiens eenzame afzondering hij minimaal op de hoogte moet zijn geweest.
Maar van wat niet meer dan veronderstellingen zijn keren we terug naar wat zeker is met betrekking tot zijn familieleven en de invloed ervan op hem. Uit Marcus 6:3 kunnen we afleiden dat Jezus hoogstwaarschijnlijk het handwerk van zijn vader, dat van timmerman, had gekozen. Onder de Joden bestond geen minachting voor handwerk, zoals bij de heidenen. Het werd integendeel beschouwd als een religieuze plicht om een vak te leren, zolang dit niet tot luxe leidde of ten koste ging van het naleven van de Wet. Er was ook niet zo’n groot verschil tussen arm en rijk als bij ons en armoede werd niet beschouwd als iets sociaal minderwaardigs. Ontzag voor de ouders was een plicht, hoger dan welk ander godsdienstig gebruik ook. Samen met de broederliefde, die Jezus van huis uit had geleerd, vormde dit de natuurlijke basis van veel van zijn onderwijs. Dit onderwijs geeft ook een inkijkje in het gezinsleven. Zelfs vrolijke kinderspelletjes en familiefeesten worden in de woorden en het leven van de Messias beschreven. Dat geldt ook voor zijn diepe medeleven met iedereen die zorgen had of leed droeg, en zijn liefde voor de familieband, zoals in het huis van Lazarus bleek.
Daarenboven was daar het mysterie van zijn omgang met God, de ontwikkeling van zijn geestelijke ontvankelijkheid en de toenemende communicatie van Boven, waarvan we ons geen voorstelling durven te maken. Het beste kunnen we genoegen nemen met wat er in het Evangelie staat: “Jezus nam toe in genade bij God en mensen (Luc. 2:52).”
Jezus nam toe in genade bij God en mensen (Lucas 2:52).
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van januari 2020