Dr. Pieter A. Siebesma
De vorige maand lazen we over de Joodse Messiasbelijders van het eerste uur en wat de oudste christelijke geschriften over hen vertellen. Een andere bron van informatie vormen de rabbijnse geschriften, zoals de T almoed.
Omdat de Joodse christenen in een Joodse cultuur en leefomgeving leefden, is het vanzelfsprekend dat zij contacten onderhielden met niet-christelijke Joodse familieleden en kennissen. Er werd met elkaar gediscussieerd, soms op een vriendelijke wijze, soms op een minder prettige manier.
Joodse christenen in de Talmoed
In de oudere studies over Jezus en de christenen in de Talmoed, wordt de conclusie getrokken dat de rabbijnen weinig contacten onderhielden met Joodse christenen en dat de informatie die in de Talmoed hierover te vinden is, beperkt en niet betrouwbaar is. Mag dit opgaan voor de derde en vierde eeuw in bijvoorbeeld Babylonië, dan valt dit nauwelijks voor te stellen voor de eerste twee eeuwen. De Joodse christenen waren zo talrijk, dat ze nauwelijks over het hoofd konden worden gezien.
De nieuwste studie over dit onderwerp (van Peter Schäfer “Jesus in the T almud”) laat overtuigend zien dat de rabbijnen juist goed geïnformeerd waren over wat er in het Nieuwe Testament stond en dat zij kennis had van alle vier evangeliën. Zij lieten zich negatief uit over Jezus en over christenen, maar ook over genezingen in de naam van Jezus, juist vanwege de polemiek met de Joodse christenen.
Maatregelen tegen de Joodse christenen
De eerste maatregel die de rabbijnen in Jamnia namen tegen de Joodse christenen was het toevoegen van het zogenaamde birkat haminim, de twaalfde zegenspreuk (die over de ketters) aan het Achttiengebed. Het Achttiengebed is het centrale gebed van de Joodse godsdienstoefening. Orthodoxe Joden zijn vandaag de dag gewoon dit drie keer per dag, tijdens het ochtendgebed, het middaggebed en het avondgebed te bidden. Men kan deze toevoeging aan het achttiengebed verklaren uit het feit dat Joodse gelovigen in die tijd nog steeds de synagogen bezochten.
Een ander opmerkelijke verandering in de liturgie van de synagoge was dat men het reciteren van de Tien Geboden achterwege liet. Als reden vermeldt de Babylonische T almoed dat dat vanwege de ketters was, omdat zij zouden kunnen zeggen: “dat alleen deze aan Mozes op de Sinaï werden gegeven.” (TB Berachot 12a) Blijkbaar gebruikten Joodse christenen dit als argument om te benadrukken dat de Tien Geboden de oorspronkelijke wet vormden en de andere wetten pas later waren toegevoegd. Nog steeds zijn in de hedendaagse gebedenboeken nauwelijks verwijzingen te vinden naar de Tien Geboden. Een vergelijkbare ontwikkeling was het weglaten uit de synagogale lezingen van Jesaja 53 en andere Messiaanse profetieën. Wanneer dat precies gebeurde is echter niet bekend.
Bar Kochba
In 132 kwamen de Joden onder leiding van Bar Kochba opnieuw in opstand tegen de Romeinen. Hij werd hierin gesteund door rabbi Akiba, één van de belangrijkste geestelijke leiders van die tijd. In 135 eindigde deze oorlog met de val van de laatste vesting Betar en de dood van Bar Kochba. Omdat Bar Kochba zich opwierp als Messias en de Joodse christenen hem daarom niet konden aanvaarden en navolgen, betekende dit ook een definitieve breuk tussen Joden en christenen. Dat de Joodse christenen Bar Kochba niet steunden, was niet alleen vanwege zijn messiaanse aspiraties. Bar Kochba stelde zich onverdraagzaam op tegen allen die hem niet steunden. Justinus schrijft dat Bar Kochba de Joodse christenen dwong om Jezus als Messias af te zweren en hem te belasteren en indien ze dat niet deden, hij ze aan de meest wrede straffen onderwierp.
Nadat de opstand was mislukt, realiseerden ook de rabbijnen zich dat hij een valse Messias was geweest en zij veranderden zijn naam van Bar Kochba (zoon van de ster, zie Num. 24:17) in Bar Koziba, zoon van de leugenaar. Maar toen was het kwaad al geschied; de kloof tussen de Joodse christenen en de andere Joden was onoverbrugbaar geworden.
Er was nog een ander gevolg. Keizer Hadrianus vaardigde een edict uit, waarbij het voor alle besneden personen verboden werd om in en in de nabijheid van Jeruzalem te wonen. Dit had ook gevolgen voor de Joodse gelovigen. Hiermee verdween de Joods-christelijke kerk uit Jeruzalem. Pas in de negentiende eeuw zou er weer een bisschop van Joodse komaf in Jeruzalem zetelen.
Dit artikel verscheen eerder in uitgebreidere vorm in Immanuel.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van maart 2018