Geert Boogaard
Motoren staan te zingen in het schip.
Ik kan vannacht niet slapen, want hun stem
heeft iets te maken met Jeruzalem,
waarheen ik onderweg ben voor een trip.
De stad is op een landkaart als een stip,
maar in Gods ogen als een middelpunt.
Volken zullen er komen om zijn gunst,
en lofzang zal er zijn op aller lip.
Nog één nacht varen en dan zal de kust
te zien zijn van erets, erf-aarde; land
dat God gaf aan zijn volk als onderpand;
dat het niet heeft genomen, maar ontvangt.
Wee wie dit volk uit zijn verkregen rust
verdrijven wil. Zijn lamp wordt uitgeblust.
Bron: dit gedicht komt uit een onofficieel bundeltje sonnetten “die bij mij kwamen aanwaaien”, in de woorden van de dichter.
Ze zijn gemaakt tijdens een Israëlreis, waarschijnlijk ergen in de jaren 1970. Op het moment van het gedicht vaart de groep van Genua naar Israël.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van juni 2023