Rachel Ligthart-Lion Cachet
In 1919 reisde Rachel Ligthart-Lion Cachet door het Midden-Oosten en bezocht ook het toenmalige Palestina. Ze schreef hier uitvoerig over. Op de volgende bladzijden leest u een deel van haar reisbeschrijving.
Rachel Marie Lion Cachet (1863-1946) kwam uit een Amsterdams-Joods geslacht. Haar vader Carel, onderwijzer, was in 1862 getrouwd met Johanna Maria van Doorn. Carel was een zoon van Salomon Lion Cachet en Rachel Hamburger. Op 23-jarige leeftijd trouwde Rachel met Jan Ligthart (1859-1916), bekend van de boeken van Ot en Sien en het leesplankje. Net als zij was hij leerkracht op een school in de Jodenbreestraat (red.).
Mijn liefde voor Palestina
Reeds als kind en later als jong meisje verlangde ik vurig om Palestina te zien. M'n vader was Joods, maar z’n ouders waren toen hij nog kind was tot het christendom overgegaan. Hoewel de familie daardoor het contact met het Joodse volk verloren had, bleven enkelen van hen, onder wie ook m’n vader, zich Joden voelen. Zij zeiden dat niemand z’n nationaliteit kon verliezen door van geloof te veranderen; en dat een Jood altijd Jood blijft, ook al is hij tot het christendom overgegaan, precies zoals een Chinees Chinees blijft wanneer hij christen wordt.
Mijn vader bleef daarom Palestina beschouwen als het land van zijn vaderen. Hij geloofde in de toekomst van zijn volk en bleef er trots op dat hij ertoe behoorde. De psalmen en profetieën leefden in zijn hart. Hij bleef steeds meevoelen met het wel en wee van zijn volksgenoten, en het was zijn besliste overtuiging, dat zij op enig moment zouden terugkeren naar het land dat God hen eens gegeven had, en dat ze voorbestemd waren om nog eens in een eigen vaderland een voorbeeld van ware godsvrucht en menslievendheid te worden voor alle andere volken der wereld.
Die overtuiging, ontstaan en gevoed door de studie van de Bijbel, deelde hij ons zijn kinderen mee. We werden er helemaal in opgevoed en we voelden het allemaal als een bijzondere eer om tot het volk van de Joden te horen. Een grote belangstelling voor alles wat hen betrof was daarvan het gevolg, en het Heilige Land was voor ons even bekend terrein als de provincies van ons tegenwoordig vaderland.
Toen ik later als jonge onderwijzeres tot mijn grote vreugde geplaatst werd op een volksschool waar bijna alleen Joodse kinderen schoolgingen, leerde ik mijn volk heel goed kennen en ik voelde me in ’t diepst van mijn wezen aan mijn scholieren verwant. Maar zij leefden in onkunde en armoede, velen ook onder zeer onhygiënische omstandigheden. En het ging me echt aan het hart dat er zo weinig gedaan kon worden om hun toestand te verbeteren. Ik droomde van een betere toekomst voor het oude volk. Een leven in een eigen vaderland, het oude vaderland waar het thuis hoorde. Weg van de vuile steden en de nauwe straten, weg uit het sjacherleven waar het nu aan gewend, maar waar het oorspronkelijk niet toe bestemd was. Het was er door zijn gastheren toe gedwongen, toen hen in vroeger tijd verhinderd werd een ander beroep dan de handel uit te oefenen. Weg uit dit enge bekrompen bestaan, naar een ruime omgeving en een zuivere atmosfeer, arbeidende naar vrije keuze, uitgroeiende tot flinke, gezonde, gelukkige, mannen en vrouwen.
Geen wonder dus dat de zionistische beweging direct mijn volledige sympathie had. Met innige belangstelling volgde ik al wat er geschreven en gedaan werd door de eerste zionistische pioniers. De profetieën schenen hiermede in vervulling te zijn gekomen, en ik hoorde in de woorden van de grote leiders de stem van de roepende in de woestijn: “Bereid de weg van de Heere, maak recht in de wildernis een gebaande weg voor onze God.”
Aan de mogelijkheid om op een dag zelf Palestina te bezoeken had ik nooit gedacht. Dit scheen absoluut uitgesloten. Maar in ‘t najaar van 1919 werd mij door bevriende zionisten de gelegenheid geboden om met hen mee te gaan naar ‘t Heilige Land. Natuurlijk aarzelde ik geen ogenblik, maar greep met beide handen deze unieke gelegenheid aan. Ik was dolblij dat de vurige wens van mijn jeugd vervuld zou worden en ik met eigen ogen het land, ook van mijn vaderen, mocht aanschouwen. En ik stelde me het grote genot voor dat ik smaken zou wanneer ik als kind van het Joodse volk, zoals ik me altijd gevoeld had, het Joodse land mocht betreden, en als christin de plaatsen bezoeken die de Joodse profeet, Jezus van Nazareth, voor mij de Messias, ooit door zijn aanwezigheid voor altijd gewijd had.
Het meer van Galilea
(…) Dat was dan het meer van Galilea, waarvan de naam alleen al in mijn kinder- en meisjesjaren zulke lieflijke beelden had opgeroepen. Dit was het terrein van de werkzaamheden van de Messias. Op deze steenachtige oevers had Hij lang geleden met Zijn discipelen gewandeld. Hier stond de menigte in ademloze stilte naar Hem te luisteren; daar op die gladde wateren wierpen de discipelen hun netten uit, en streden ze in het nachtelijk uur tegen tegenwind en storm. Op gindse bergen zocht de Meester in de eenzaamheid de nabijheid van Zijn Vader, en van deze hellingen zag Hij vol ontferming neer op het volk dat Hem zocht, als schapen zonder herders. Deze lucht, deze bergen, dit water, het had zich allemaal ooit aan het oog van de Messias vertoond, net zoals aan het onze. Maar hoeveel sterker zal dit allemaal tot Hem gesproken hebben van de macht en de grootheid en de liefde van de Vader, die hij onophoudelijk diende en die hij dichtbij de mensheid wilde brengen.
Boten zagen we niet. Daarvoor was het nog te vroeg, want de vis in dit meer laat zich alleen ‘s nachts vangen. En terwijl mijn oog de zilveren maanstreep op het nu zwarte watervlak volgde, dacht ik aan dat bekende evangelieverhaal waar Jezus ‘s nachts tot zijn discipelen komt, wandelende op het water. Ik probeerde me dit tafereel voor te stellen maar tevergeefs. Voor onze westerse verbeelding is dit onmogelijk. Maar ik voelde wel met grote blijdschap de innerlijke waarheid, in dat verhaal verborgen, de kracht van de altijd wakende, altijd helpende liefde van de Messias, die toen en nu leeft.
Bronnen: Ligthart-Lion Cachet, R. M. (1921). Door erets Israël (het Joodse land). J.B. Wolters.
WieWasWie en Schrijversinfo
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van mei-juni 2024