David Baron

Een van de rijkste gedeelten van de Bijbel is de tweede helft van het boek Jesaja. Het begint met de bediening van Johannes de Doper, de stem van een die roept in de woestijn, in hoofdstuk 40. En het eindigt met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid heerst, in het 66e hoofdstuk. Het hoofdthema van de 27 hoofdstukken vinden we direct in het begin: “De heerlijkheid van de Heere zal geopenbaard worden, en alle vlees tezamen zal het zien.”

 

 

Wat wordt bedoeld met ‘de heerlijkheid van de Heere’

Wat wordt bedoeld met 'de heerlijkheid van de Heere'? Ik vrees dat we sommige uitdrukkingen vaak gebruiken maar slecht begrijpen. Om te beginnen wil ik stellen dat de woorden ‘Kevod Adonai’ (de heerlijkheid van de Heere), in de Hebreeuwse geschriften altijd betrekking hebben op de zichtbare verschijnselen, gepaard gaande met de persoonlijke aanwezigheid van de Heere. Om dit belangrijke onderwerp toe te lichten, wil ik uw aandacht vestigen op enkele Schriftgedeelten.

      • De eerste keer dat de uitdrukking heerlijkheid van de Heere gebruikt wordt, is in de woestijn, nadat de Heere Israël uit Egypte had gebracht: “Zie, de heerlijkheid van de Heere verscheen in de wolk. En de Heere sprak tot Mozes: Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Spreek tot hen en zeg: Tegen het vallen van de avond zult u vlees eten, en in de morgen zult u met brood verzadigd worden. Dan zult u erkennen dat Ik de Heere, uw God, ben” (Ex. 16:10-12).
      • Daarna verschijnt Gods heerlijkheid op de berg Sinaï, in een wolk en een vuur. Mozes is dan opgeklommen tot God, Die met hem spreekt 'zoals iemand tegen zijn vriend spreekt' (Ex. 24:16, 17).

Kevod Adonai

 

      • Vanaf de bouw van de tabernakel was het heiligdom altijd verbonden met dit symbool van Gods aanwezigheid te midden van Zijn verloste volk. Zo lezen we bij de inwijding ervan: “Toen overdekte de wolk de tent van ontmoeting, en de heerlijkheid van de Heere vervulde de tabernakel” (Ex. 40:33-35). “Zo was het voortdurend: de wolk overdekte de tabernakel en was ’s nachts te zien als een vuur” (Num. 9:16).
      •  Precies hetzelfde gebeurt bij de inwijding van de Tempel: Een wolk vervulde het huis van de Heere, zodat de priesters niet konden blijven staan om dienst te doen, “want de heerlijkheid van de Heere had het huis van de Heere vervuld” (1 Kon. 8:10). Dit blijft zo, tot een bepaald punt in Israëls geschiedenis, dat opgetekend is in het boek Ezechiël.

Het vertrek van Gods heerlijkheid

We herinneren ons allemaal het aangrijpende verslag van het vertrek van de heerlijkheid van de Heere in Ezechiël 9-11. Eerst aanschouwt Ezechiël deze op de gebruikelijke plaats, tussen de cherubs, in het allerheiligste. Dan ziet hij haar zich langzaam verheffen en naar de drempel gaan, om daar een tijdje stil te staan. Traag verwijdert zich nu de heerlijkheid van de Heere, gedragen door de cherubs, van de tempel en van de stad, posteert zich op de berg oostelijk van Jeruzalem. In symbolische taal zegt God de Vader tegen zijn opstandig maar geliefd volk dat Hij hen niet wil verlaten. Rabbi Jochanan zegt hierover: "Drieënhalf jaar lang verbleef de Schechinah op de Olijfberg, in de hoop dat Israël berouw krijgt."
Tenslotte vertrekt Gods heerlijkheid. Sindsdien staat één woord geschreven boven Israëls geschiedenis: I-chavod, ‘waar is de heerlijkheid’?

De Messias en Gods heerlijkheid

Hierop volgde de verwoesting van de tempel en de verbanning naar Babylon. Na 70 jaar keert een handvol terug, en wordt met de bouw van een nieuwe tempel begonnen. Maar wanneer deze klaar is, lezen we niet dat de heerlijkheid van de Heere het huis vult, zoals het geval was geweest bij Salomo's tempel. Volgens Joodse en niet-Joodse geschiedschrijvers was de heerlijkheid van de Schechina één van de vijf zaken die wel in de eerste tempel waren geweest maar die de tweede tempel miste. Het heilige der heiligen in de tweede tempel was leeg, alle vijf eeuwen van zijn bestaan. Waar was de heerlijkheid?

Op een dag brengt een arme, jonge vrouw uit het huis van David haar eerstgeboren zoon naar dit huis, om hem de Heere voor te stellen. Op datzelfde moment is daar een oude man die, door de Geest geleid, het kind in zijn armen neemt, God looft en zegt: "Nu laat U, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede. Want mijn ogen hebben Uw redding gezien, die U bereid hebt voor de ogen van alle volken, een licht tot openbaring voor de heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël.” Eindelijk was de heerlijkheid van de Heere er weer.
Maar helaas herkenden niet velen in Jezus Gods heerlijkheid. Daar waren Simeon en Hanna, later Nathanaël, Petrus, Johannes en de andere discipelen aan wie het gegeven was om “Zijn heerlijkheid te zien, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader (Joh. 1:14).” En Paulus, die aan de Colossenzen zou schrijven dat in de Messias “heel de volheid van God lichamelijk woont”. Maar voor de meeste overpriesters en schriftgeleerden gold het woord van Jesaja: “Gestalte of luister had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben.”
Tenslotte, nadat hij drieënhalf jaar lang, met uitgestrekte armen, Israël voortdurend tot zich had proberen te trekken, werd hij verworpen. Toen Jezus, langzaam en onwillig, nadat hij tranen gestort had over Jeruzalem, van de Olijfberg opvoer naar de hemel en uit het zicht verdween, kreeg het visioen van Ezechiël 9-11 een tweede, treffender vervulling.

De heerlijkheid van de Heere, die alle vlees zal zien

Sindsdien staat het woord I-chavod, 'waar is de heerlijkheid', met vurige letters geschreven boven 19 eeuwen Joodse geschiedenis. De tempel vernietigd, het land verwoest, en het volk overgegeven om heen en weer geslingerd te worden tussen de naties - Baron schreef dit eind 19e eeuw (red.) -. Maar zal deze toestand nooit eindigen? Zal de mens nooit meer Gods heerlijkheid zien?

De oostelijke of gouden poort, waardoor de Messias terug zal keren in Jeruzalem.

Ezechiël heeft in een visioen de definitieve terugkeer van Gods heerlijkheid aanschouwd: "Daarop leidde Hij mij naar de poort die naar het oosten gekeerd was. En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit de richting van het oosten (…) en had het huis vervuld. (…) En Hij zei tegen mij: Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon en de plaats van mijn voetzolen, waar ik voor eeuwig wonen zal onder de Israëlieten (Ezechiël 43)."
Is dit niet, in symbooltaal, hetzelfde als hetgeen de discipelen hoorden toen Jezus van hen scheidde? “Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan.” Hij was van hen weggenomen in een wolk, en hij komt terug met de wolken van de hemel, en met grote macht en heerlijkheid (Matth. 24:30). Van de Olijfberg had men hem zien weggaan en wanneer hij terugkeert zullen zijn voeten staan óp de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, aan de oostzijde (Zach. 14:4).
Dán, en niet eerder, zal Jesaja's profetie vervuld worden: “De heerlijkheid van de Heere zal geopenbaard worden, en alle vlees zal het zien. Want de mond van de Heere heeft het gesproken.”

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van februari 2022