Marjorie W. Eberlé-Gotlib
De officiële stem van Rome had weer gesproken. Hoewel doodgezwegen in de meeste media, stond in de Observatore Romano, dat Paus Paulus VI er ernstige bezwaren tegen had, dat de Joden Jeruzalem in bezit hadden, want hierdoor zouden de christelijke- en moslim- minderheden in Jeruzalem gevaar lopen!
Wanneer men, zoals ik in april 1971, kennis heeft kunnen nemen van de uiterst zorgvuldige wijze waarop de Israëlische regering en het Israëlische volk de heilige plaatsen van Christenen en Moslims vertroetelde en beschermde, is een dergelijke uitspraak een klap in het gezicht van elke Messiasbelijdende Jood. Te meer wanneer men nog eens bladert, zoals ik toen deed, in het boekje ‘Desecration’. Daarin stond in woord en beeld afgedrukt, hoe Christenen en Moslims van 1948 tot 1967 de joodse heilige plaatsen in de oude stad van Jeruzalem ‘verzorgden’. Dat tartte alle voorstellingsvermogen.
Van de vijftigduizend joodse graven op de Olijfberg werden er achtendertigduizend vernield of totaal vernietigd. De grafstenen werden gebruikt als latrines -kan het schnunniger!- voor de Jordaanse soldaten in het legerkamp bij Jeruzalem, de paden erheen werden ook met grafstenen geplaveid. Militaire bunkers van grafstenen gemaakt, huizen van officieren van grafstenen gemaakt, muren van bunkers van grafstenen gemaakt. Het was immers zulk fijn degelijk materiaal. Honderden wetsrollen, geslachten lang door de Joden met grote eerbied gekoesterd, werden verbrand, tezamen met duizenden heilige joodse boeken, de meeste uiterst zeldzaam en kostbaar en eeuwen oud. Dat verbranden van boeken, waar heb ik dat toch meer gehoord?
Van de vijfendertig synagogen in het oude Jeruzalem waren er vierendertig vernietigd. Waar gebeurde dat toch ook eerder? Desalniettemin sprak koning Hoessein van Jordanië na de juni-oorlog in 1967 op 24 augustus de eis (!) uit om “de Heilige Plaatsen trouw te bewaken, zoals onze Arabische hand deze reeds duizend jaar en meer heeft weten te beschermen”. Welke hand beschermde dan de joodse heilige plaatsen? Hoe gemeen kan men liegen en hoe schandelijk kunnen christelijke kerken, die er al die 19 jaar met de neus bovenop hebben gezeten, zwijgen!
Ook de Wereldraad van Kerken wist voor al deze onrechtvaardige en insinuerende uitspraken geen woord van afkeuring in te brengen. Integendeel: toen ik najaar 1967 in Utrecht Carson Blake, de secretaris van de Wereldraad van Kerken vroeg een afkeuring hierover uit te spreken en hem de foto’s toonde, zei hij tegen mij dat hij deze foto’s niet vertrouwde, omdat hij heel goed wist wat je met foto’s allemaal kunt doen als je iets wilt bewijzen. Hoewel hij sindsdien in Jeruzalem is geweest kreeg ik nooit een excuusbriefje voor zijn insinuaties.
Van de 35 synagogen werden er 34 met de grond gelijk gemaakt, of hun kostbare en dierbare interieurs gebruikt als kippenhokken en stallen. Ze werden gevuld met mesthopen, of ze werden als latrines en vuilafvalgoten gebruikt. Tienduizenden grafstenen werden in stukken gebroken of als plavuizen, traptreden of bouwmateriaal toegepast. Grote delen van de joodse begraafplaats, de Olijfberg, werden met de grond gelijkgemaakt en veranderd in parkeerplaatsen en benzinestations. Graven werden opengebroken, doodsbeenderen naar alle windstreken weggeworpen en dwars door de trieste overblijfselen werd een asfaltweg aangelegd, teneinde een kortere weg tot stand te brengen naar een nieuw hotel dat, uiterst ongepast, op deze Olijfberg werd gebouwd. Toen ik in 1969 in Jeruzalem was liep mijn neef Abraham nog met mij te zoeken naar het graf van zijn moeder op de Olijfberg; het was totaal onvindbaar.
U vraagt waarom deze zaken nu pas, of nu nog, op te rakelen? Omdat ik meen dat we geen twijfel meer mogen laten bestaan aan het feit dat wij, Messiasbelijdende Joden, ons doodschamen voor onze zwijgende ‘broeders en zusters’ in Christus. Daartoe draagt ook het voorval bij van 24 maart 1971, toen alle christelijke partijen ingingen tegen het dringende verzoek van alle joodse instanties in Nederland om de uitkeringen aan joodse slachtoffers van de vervolgingen van de nazi-tijd om te zetten in pensioenen. Deze uiterst labiele joodse stakkers zijn allergisch voor gunsten en zo zien ze de bijstandsuitkeringen, die steeds aangevraagd en toegelicht moeten worden, waarbij hun hele tsores steeds weer opnieuw moeten worden uiteengerafeld. Zij kunnen dat niet meer opbrengen. Daarom dit beroep op een humane tegemoetkoming in de vorm van een pensioen, waarbij geen herhaalde aanvraag of toelichting meer te pas komt.
De regering was vóór de omzetting in een pensioen, alleen de christelijke partijen hielden vast aan de bijstandsuitkering, zo christelijk zijn we dan toevallig ook nog eens een keer! Gelukkig won het standpunt van de regering. En weer schaam ik mij diep, dat ik lid ben van een christelijke kerk. Hoeveel klappen in het gezicht van de Joden zullen wij nog nemen voor ze ons dwingen de kerken te verlaten? Ons volk in en buiten Israël is in nood. De christenen geven hen een trap na en wanneer wij trachten de kerken en de Wereldraad op hun tekorten te wijzen, worden wij teruggewezen, doodgezwegen, of agressief, hooghartig genoemd; wat een gotspe! Ik vraag me steeds meer af hoe déze lieden zullen zijn die, op hun aanbevelingen aan de Messias bij zijn wederkomst dat ze in Zijn naam hun christelijke daden hebben volbracht, te horen zullen krijgen dat Hij hen nooit gekend heeft.
Vierenzestig jaar geleden zijn we als Nederlands volk bevrijd. De Joden echter niet en nog minder de Messiasbelijdende Joden. Nog worden wij om Zijns Naams wil door onze joodse broeders geminacht. Dat te dragen is voor ons een eer; mét Paulus weten wij dat dit de prijs is die we in dit bestel te dragen hebben, totdat Hij komt. Maar er staat niets van in de bijbel dat we de smaad van de Christenen moeten dragen, noch hun minachting, hun onverschilligheid of hun afgunst. Toen Paulus nog Saulus was en de Gemeente van de Messias vervolgde, werd hij op de weg naar Damascus door Jezus zelf aangesproken en werd hem gevraagd waarom hij Hem, Jezus, vervolgde. (Handelingen hoofdstuk 9)
Dus als Zijn leden vervolgd worden -en die eerste Christenen die Saulus wilde stenigen waren net als wij Joden- voelt Jezus zich zelf vervolgd. Hij lijdt dus met ons mee. Hoe getroost lees ik in mijn bijbel dat Hij uiterst emotioneel was. Ik zie het voor me hoe Hij met een zweep door de Tempel liep te slaan. Een gevoel dat mij de handen doet jeuken om dit eens door de kerken te doen. En hoe emotioneel werd Jezus bij de dood van Lazarus!
In Joh. 11:33 lees ik dat Hij eerst verbolgen werd, toen diep ontroerd en daarna ging huilen. Wat een uiterst emotionele Jood! In de besturen van de kerken zal er voor zoiets wel geen plaats zijn.
Een nieuw tijdperk is aangebroken; niet langer vragen we ons af of wij lid moeten worden van een kerk en welke dat moet worden. Een keuze die voor ons, Messiasbelijdende Joden, altijd een kwelling was. Thans dringt de vraag zich aan ons op hoe lang we nog zonder schade voor onze nesjommes lid kunnen blijven van instituten die op allerlei manieren blijk geven niets aan de Joden gelegen te laten liggen.
Wel met de mond, maar niet metterdaad, zoals onlangs is gebleken, toen de Duitse Paus Benedictus XVI de Britse bisschop Williamson eerherstel gaf, hoewel hij had verklaard dat er nooit gaskamers waren geweest waarin Joden waren omgekomen. Wij zijn ontmoedigd, eenzaam en emotioneel kapot, heel moe en we verlangen maar één ding:
Kom haastiglijk Heer Jezus!
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het maandblad Hadderech.