Joop Akker
Om de hierboven beschreven ervaring van onze voorzitter te kunnen begrijpen, is het goed om te weten hoe het bestuur van Nes Ammim, in de aanloop van haar oprichting, in 1962 er toe kwam om te besluiten geen Joodse christenen toe te laten. Bovendien legde dit besluit de basis voor de latere weigering om in Nederland Messiasbelijdende Joden te betrekken bij de kerkelijke dialoog met de synagoge.
De houding van de Israëlische – socialistische – regering ten opzichte van de protestantse kerken, de eerste jaren na de stichting van de staat Israël in 1948, was er een van leven en laten leven. Het stond de kerken vrij om zich binnen de grenzen van de Joodse staat op hun eigen wijze te bewegen. Directe evangelisatie moest alleen tot de eigen kring beperkt blijven. Omdat niet alle kerken zich even goed aan deze regel hielden, veranderde de Israëlische opstelling gaandeweg. Dit werd niet alleen bepleit door de religieuze partijen in Israël maar ook door een van Ben-Gurions belangrijkste adviseurs in religieuze zaken, Zwi Werblowsky van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem. Deze was medeoprichter van een commissie ter bevordering van interreligieuze betrekkingen, de latere dialoog. Het was voor hem onverteerbaar dat de kerken die hij in dit verband ontmoette zich op andere momenten met zending bezighielden.
Reden genoeg om vertegenwoordigers van alle protestantse denominaties in Israël uit te nodigen voor een ontmoeting met hem in het YMCA-gebouw in Jeruzalem. Deze vond plaats op 23 maart 1961, onder het toeziend oog van enkele vertegenwoordigers van het ministerie van Religieuze Zaken. Werblowsky stelde zijn christelijke gasten voor de keus: óf dialoog, óf zending. Deze twee konden in zijn visie niet samengaan. “Wij Israëli’s verwachten van christenen dat ons respect voor anderen, niet misbruikt wordt als een strategie om Joodse proselieten te maken.”
Werblowsky’s hoge hoed en de Joodse christenen
Bij diezelfde ontmoeting stelde Werblowsky niet alleen dat de protestantse gesprekspartners hun zendingsactiviteiten moest beëindigen. Hij maakte ook duidelijk dat Joodse christenen niet welkom waren bij een dialoog tussen Israël en de kerk. Hij legde uit dat Jehudim Meshumadim, afvallige Joden zoals hij hen noemde, als verraders beschouwd werden door de Israëlische maatschappij (hoe waar dit was, is moeilijk na te gaan. In elk geval ligt dit anno 2019 een stuk genuanceerder. Zie artikel in het RD
Dat betekende dus dat christenen die Joden in Israël wilde ontmoeten hun Joodse geloofsgenoten thuis moesten laten.
In de ogen van Werblowsky was dit de consequentie van de keuze die de Joodse christenen, in zijn ogen, zelf gemaakt hadden om zich te onttrekken aan het Joodse volk. In zijn beleving konden ze niet het Joodse volk verruilen voor de kerk om bij de Joodse gemeenschap via de dialoog door een achterdeur weer naar binnen te komen.
De protestanten die bij de bijeenkomst in 1961 aanwezig waren, waren niet ongevoelig voor wat Werblowsky te zeggen had. Zeker waar het zijn standpunt over de Jodenzending betrof.
De kwestie van de Joodse christenen was veel moeilijker te verteren. Het dilemma van de kerken was: Kunnen we medechristenen uitsluiten van deelname aan het dialoogprogramma, alleen omdat ze van Joodse afkomst zijn?
De Amsterdamse missioloog prof. Verkuyl voelde hier helemaal niets voor. Dit zou hetzelfde zijn als wanneer zwarte christenen in Zuid-Afrika niet zouden mogen meedoen aan dialoogprogramma’s, alleen omdat ze zwart zijn. In zijn ogen dreigde Israël hierdoor een apartheidsstaat te worden. Maar toch was het verlangen naar een nieuwe manier van omgaan met Israël na WO-II bij de kerken zo groot dat er ook christelijke organisaties waren die gehoor gaven aan Werblowsky’s eisen.
Nes Ammim en de uitsluiting van Joodse christenen
Een van de eersten was de protestantse kibboets Nes Ammim, een gezamenlijk project van de Nederlands-hervormde kerk, de gereformeerde kerken in Nederland en de protestantse kerken van Zwitserland, Amerika en Duitsland. Haar oprichtingsbestuur zei hierover in 1962: “Om ons werk in Israël te kunnen doen, zullen we de consequenties moeten aanvaarden. Het is de bedoeling dat in dit project Joden en gojim (niet-Joden) gaan samenwerken. Joodse christenen zijn een aparte categorie, ergens in het midden. Ze kunnen hieraan niet meedoen. Er kan in deze nederzetting geen plaats zijn voor Joodse christenen.”
Reacties van Joods-christelijke zijde
Hadderech was boos over dit besluit. Er werd een klacht ingediend waarbij Nes Ammim beschuldigd werd van discriminatie. De Leidse hoogleraar Berkhof noemde het een duivels dilemma. Maar omdat de Joods-christelijke dialoog door de Nederlands-hervormde kerk hoog op de agenda was geplaatst en deze dialoog anders onmogelijk was, zag ook hij geen andere mogelijkheid dan de Israëlische eis in te willigen. "In principe is dit onmogelijk. En toch is er geen andere mogelijkheid, zij het onder protest en tijdelijk."
Hanna-Louk van Stegeren-Keizer, zuster van ons vroegere lid Tineke Smit-Keizer, schreef: "Het negeren van de Israëlische zou het einde van de dialoog betekenen." Hiermee schoot ze zichzelf in het been, omdat zij zelf Joods was: "Dit betekent dat Joodse christenen niet toegelaten zullen worden, niet tijdelijk maar definitief."
Onze vriend Harry Ellison was ontzet en schreef in de Hebrew Christian van oktober 1963: "Men is handig bewerkt door de Israëlische autoriteiten dat Joodse christenen uit de gemeenschap geweerd moeten worden, mocht die van de grond komen. Het is duidelijk dat de Joodse christenen zich verraden voelen, ofschoon weinigen, of misschien wel niemand lid zou zijn geworden van de gemeenschap. Anderzijds zijn de Israëlische autoriteiten er meer dan ooit van overtuigd dat de christelijke kerk de Israëlische Joodse christenen niet steunt en geen belangstelling heeft voor hun welzijn."
De christelijk-gereformeerde prof. Boertien, sympathiserend lid van Hadderech, voegde er nog een expliciete verwijzing naar de Zuid-Afrikaanse apartheid aan toe: "Onder druk van de Israëlische regering en de Israëlische publieke opinie, heeft Nes Ammim ingestemd met een politiek van 'apartheid'. Om het project te redden heeft Nes Ammim ermee ingestemd dat zij geen zending zullen bedrijven en dat Joodse christenen geen lid kunnen worden. Wanneer Nes Ammim hier niet op terugkomt, openlijk en direct, behoort geen kerk of christelijke organisatie deze 'christelijke' nederzetting te steunen."
Reacties van kerkelijke zijde
De belangrijkste voorvechters van dit besluit waren de Nederlandse en Duitse deelnemers. Hun argument was dat in een kibboets die bedoeld was om Joden en christenen samen te brengen het onmogelijk was om deelnemers toe te laten die de meeste Israëli’s eenvoudigweg niet wilden ontmoeten.
Dit standpunt was voor de Amerikaanse en Zwitserse deelnemers moeilijk te verteren. De Zwitserse dr. Hans Bernath, een van de oprichters van Nes Ammim, schreef hierover aan zijn Nederlandse collega Johan Pilon: “De onmiskenbare verwerping van alle Joodse christenen staat volgens mij gelijk aan verraad van de eenheid van de christelijke kerk. Op dit moment heb ik geen Joodse christen in gedachten als lid van Nes Ammim. Ik weet ook niet of ze in staat zijn een landbouwkundige onderneming te runnen. Het zou echter laf, oneerlijk en onchristelijk zijn om hen buiten te sluiten, alleen omdat ze van Joodse afkomst zijn. Ik zou ervoor willen pleiten om nooit personen of hele groepen uit te sluiten, tenminste niet wanneer we iets positief-christelijks tot stand willen brengen.”
Een ander christelijk geluid kwam van de Duitse theoloog Heinz Kremers, die het besluit op wel heel curieuze wijze verdedigde. Volgens hem behoren Joodse volgelingen van Jezus tot het jodendom en niet tot de kerk; ze horen dus ook niet thuis in kerkelijke organisaties. De eerste discipelen van de Messias hadden immers ook nooit de intentie gehad om de Joodse kudde te verlaten.
Een bijzondere reconstructie van de geschiedenis. Vooral wanneer je bedenkt hoeveel Messiasbelijdende Joden aan den lijve moesten ervaren dat Jesjoea gelijk had toen hij voorspelde: "Men zal u uit de synagogen werpen." Joh. 16:2. Kremers ging zelfs nog verder. Hij stelde dat de kerk zich moest schamen in het verleden Joden gedoopt te hebben, omdat de laatsten door de doop afstand gedaan zouden hebben van hun Joodse identiteit. Hij verweet Hadderech en de IHCA, de International Hebrew Christian Alliance, dat zij hun leden een wel bijzonder slechte dienst bewezen door hen een doodlopende weg in te drijven.
Kremers werd in zijn opvatting gesteund door zijn leermeester rabbi Robert Raphael Geis, die niets moest hebben van een dialoog met christenen, aangevoerd door Joodse christenen, die feitelijk niets anders was dan Jodenzending in een nieuw jasje.
Conclusie
Uiteindelijk werden de standpunten van Kremers en Geis leidend. En dat is, historisch gezien, de reden dat Messiasbelijdende Joden vanaf het begin van de jaren `60 buiten de Kerk en Israël-programma's van in elk geval de Nederlands-hervormde kerk, de Gereformeerde kerken en de Rheinische Kirche in Duitsland gehouden worden.
Alles overziende concludeert Gert van Klinken dat er hier sprake is van een paradox. Gedurende de jaren `60 van de vorige eeuw verklaarden alle betrokken kerken zich tegenstanders van racisme en apartheidspolitiek. Tegelijkertijd waren ze niet bereid om een aantal van hun Joodse leden toe te laten tot de dialoog. En deze uitsluiting was niet alleen gebaseerd op de overtuigingen en missionaire activiteiten van een aantal van hen, maar ook op hun afkomst. Hierdoor botste (en botst, red.) het interreligieuze gesprek met het algemeen aanvaarde principe om niet te discrimineren.
Bron:
Klinken, G.J. van. Discrimination? Protestantism and Jewish Christians in the State of Israel. Stellenbosch Theological Journal 2018, vol. 4, no. 1, 433-449.