Dr. Carl Schwarz
Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven … (Jes. 9:5 en 6).
De komende decembermaand zullen overal ter wereld deze woorden van de profeet Jesaja, meer dan 2700 jaar geleden uitgesproken, klinken. Dr. Carl Schwarz (1817-1870) heeft ze van een uitgebreid commentaar voorzien in De Heraut, een tijdschrift dat hij opgericht had in 1850 voor evangelisatie onder de Amsterdamse Joden en dat ook bedoeld was om de christenen te wijzen op Israël. In het onderstaande artikel hebben we delen hiervan samengevoegd. Schwarz legt dit Bijbelvers uit in samenhang met de verzen ervoor:
Galilea, geen smaad maar eer
“Zoals het land van Zebulon en Naftali in het verleden smadelijk bejegend is, zo wordt weldra eer bewezen.” Jes. 8:23
Wanneer de benauwdheid en de duisternis het grootst geworden zijn, zullen deze plotseling verdwijnen, en het land dat diep vernederd was, zal tenslotte verheerlijkt worden. Het gebied dat Jesaja noemt, is het grootste deel van het latere Galilea. In het diep verachte Galilea van de heidenen wil de Heer zijn heerlijkheid openbaren. Galilea is altijd met hoon overladen geweest omdat van meet af aan Joodse en heidense elementen er vermengd waren (Richt. 1:30-35). Bovendien was een deel van het land door Salomo aan de heidense koning Hiram van Tyrus als geschenk gegeven (1 Kon. 9:11-15). Later zou het zich met het tienstammenrijk van het rijk van David en van het heiligdom in Jeruzalem losscheuren.
Maar het land dat eens veracht was, wordt tenslotte verhoogd: In Galilea lag Nazareth waar de Messias opgroeide en ook Kapernaüm waar hij vaak verbleef. Hij verrichtte er de meeste van zijn wonderen, veel van zijn discipelen waren Galileeërs en de eerste naam die de christenen droegen was ‘Galileeërs’.
Een groot licht
“Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien.” Jes. 9:1
Hier wordt het licht van de oude bedeling duisternis genoemd, vergeleken bij de verschijning van Hem die het licht der wereld is. De profeet zegt niet dat hij een groot licht ziet. Hij ziet het volk zélf dat plotseling als door een groot licht beschenen wordt.
“U hebt dit volk talrijk gemaakt; hebt U niet de blijdschap groot gemaakt? Zij zullen blij zijn voor Uw aangezicht, zoals men zich verblijdt bij de oogst, zoals men zich verheugt wanneer men de buit verdeelt.” Jes. 9:2
Het volk is nu niet langer verbannen van het heilige land en de tempel maar zij verheugen zich voor het aangezicht van God, die bij hen is. Zijn nabijheid is de belangrijkste oorzaak van hun blijdschap. Het volk oogst wat de Heer heeft gezaaid en deelt in wat Hij veroverd heeft.
Men zou hier tegenin kunnen brengen dat het volk zich bij de komst van de Messias niet heeft verblijd in de Zon van de gerechtigheid. Maar Jesaja heeft niet alleen het begin maar ook de voleinding van het rijk van de Messias aanschouwd. Israël zwerft nu nog wel in duisternis rond, en leeft in de schaduw van de dood. Maar de belofte staat vast: “Het volk dat in duisternis wandelt, zál een groot licht zien.”
“Want het juk van hun last, de stok op hun schouders, en de knuppel van hun slavendrijver hebt U verbroken als eens op Midiansdag. Ja, elke laars, stampend met gedreun, iedere soldatenmantel, gewenteld in bloed, zal verbrand worden, voedsel voor het vuur! Jes. 9:3,4
De wereldmachten worden vernietigd en de ware, blijvende, heerschappij wordt gevestigd, zoals Gideon indertijd de macht van de Midianieten door het geloof had verbroken. Deze overwinning zal niet met aardse wapens behaald worden; al deze wapens zullen worden verbrand (Ez. 39:9).
Want een kind is ons geboren
Tot nu toe heeft Jesaja het heil dat te verwachten is beschreven. Nu wordt de Heiland genoemd die dit bewerken zal:
“Want een kind is ons geboren”, juicht de profeet, “een zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder. En men noemt zijn naam: Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.” Jes. 9:5
Er wordt op gewezen dat de grote overwinnaar een kind is, om de tegenstelling tussen het onaanzienlijke van Hem die zegeviert en de grote overmacht van zijn tegenstanders te doen uitkomen.
De nieuwe vorst wordt zowel kind als zoon genoemd. Hierin mogen we zowel zijn verwantschap met de mens zien als de vereniging met zijn Vader.
Hij is ons gegeven, als het grootste geschenk van God, die zijn Zoon niet heeft gespaard maar Hem voor zondaren aan de dood heeft prijsgegeven. Wat een liefde! De Zoon, die stierf voor hen die zichzelf in het verderf hadden gestort, die geen behoefte aan Hem hadden en die Hem, toen hij kwam, niets anders aan te bieden hadden dan hun schuld en hun ellende.
Wonderlijk is deze liefde, wonderlijk Zijn persoon, Zijn komst en Zijn werk, Zijn nederigheid en Zijn heerlijkheid, Zijn leven en Zijn sterven, Zijn koninkrijk en zijn onderdanen, de gaven die Hij schenkt en de plichten die Hij oplegt, de wetten waarnaar Hij regeert, het loon dat Hij schenkt. Alles aan hem is in één woord wonderlijk.
Hij is raadsman want Hij geeft raad, door zijn woord, door Zijn Geest en door Zijn voorbeeld. Altijd kun je naar Hem toe, en Hij biedt goede raad aan, voor niets. En wie zich heeft laten leiden door Zijn raad neemt Hij daarna op in heerlijkheid (Ps. 73:24).
Sterke God Voor het werk dat hij volbrengen zal, is sterkte onmisbaar. Hij moet immers de zijnen veroveren uit de macht van de zonde, en hen bevrijden van de banden van de dood en van de ketenen van Satan. Hij moet hen afhelpen van hun vooroordelen en van hun gehechtheid aan de vergankelijke zaken van deze wereld. Eenmaal veroverd moet hij hen beschermen tegen de voortdurende aanvallen van degene die rondgaat als een briesende leeuw, op zoek naar wie hij kan verslinden. Hij moet hen zelfs bewaren tot de dag van zijn wederkomst.
Wat hij voor de zijnen gedaan heeft en voortdurend doet, is al voor de grondlegging van de wereld bedacht. Want zijn naam is ook Eeuwige Vader. Alles wat er ooit in een vader aan tederheid, medelijden, toegewijde leiding en bescherming gevonden wordt, vinden we in oneindig hoger mate in Hém. Hij heeft zich met eeuwige liefde ontfermd over de zijnen en draagt ze in hun vernedering en pijn tot in eeuwigheid (Op. 21:7)!
Vredevorst Bij de geboorte van de Messias zingen de engelen “vrede op aarde”, overeenkomstig de woorden van de profeet Micha “Hij zal vrede zijn” (5:4).
De Heer zegt bij zijn afscheid van zijn discipelen voor zijn Hemelvaart: “mijn vrede laat ik u”.
vrede op aarde
“Want Hij is onze vrede, die de twee - Jood en heiden - één heeft gemaakt … om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen … En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader (Ef. 2:14-18).”
Bovendien worden de zijnen aangespoord vrede te houden, de vrede na te jagen (Hebr. 12:14) en zal zijn koninkrijk een tijd van vrede zijn voor heel Gods schepping.
Gaat daarom in al uw verzoekingen, met al uw moeiten, onder alle verwarring en strijd naar Hem die de Vredevorst was en is en eeuwig wezen zal.
Bron: De persoon en het werk van de Messias, naar de Schrift geschetst, C. Schwarz (1863).
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van december 2022