Joop Akker

Op de trekschuit van Harlingen naar Leeuwarden in het jaar 1738 raken een rabbijn en een christelijk koopman met elkaar in gesprek. Na de reis worden de gesprekken voortgezet. In 1741 krijgt de koopman een brief van de rabbijn, inmiddels in Amsterdam woonachtig, ondertekend met: "Hartog Leuwy, uw vriend in de Maschiach, onze Heiland Christus Jezus".

 

De Joodse gemeente van Leeuwarden was eeuwenlang het belangrijkste Joodse centrum in het Noorden. Al vroeg vestigden zich Joden in de provincie Friesland. Volgens sommige bronnen gingen in 1644 de eerste Joden in Leeuwarden wonen, en werden daar stilzwijgend geduld.

De gemeente heeft opmerkelijk veel rabbijnen gehad die ook daarbuiten bekend waren en grote invloed hadden. In de 19e en 20e eeuw waren dat de rabbijnen Lion Wagenaar, A.B.N. Davids, Simon Dasberg, Justus Tal en Eliëzer Berlinger.

Rabbijn Hartog Leuwy

Eén van de eerste rabbijnen van de Joodse gemeente van Leeuwarden was Hartog Leuwy (ca. 1735-1740). In 1741 ging deze over tot het christendom.

Daarmee was hij de tweede rabbijn in Nederland die in het openbaar de Messias beleed. Ná Friedericus Ragstat à Weille (1648-1729), eerst rabbijn te Kleef en later predikant te Ossenisse en Spijk, en vóór Christiaan Salomon Duijtsch aanvankelijk rabbijn in Hongarije en van 1777-1795 predikant te Mijdrecht.

Waar bij Ragstat à Weille en Duijtsch de ogen geopend waren na het lezen van de Schrift was dit bij Leuwy gebeurd na samensprekingen met de geleerde christelijke koopman en fluweelwever Jacobus Bosch. Aldus laatstgenoemde in zijn 240 bladzijden tellend verslag van deze besprekingen.

Zo hoog in aanzien als hij vanwege zijn geleerdheid stond bij zijn mede-Joden vóór zijn overgang naar het christendom, zo smadelijk behandelden zij hem erna.

Men sprak niet meer over Rav Herz maar men noemde hem spottend Ra’Herz (Hartog is de Nederlandse vorm van Herz, rav is rabbijn en ra’ is boos of slecht).

De reden hiervoor was volgens de historicus Hartog Beem dat hij kwaad sprak over zijn vroegere geloofsgenoten. Maar het kan natuurlijk ook een reactie geweest zijn op zijn belijden van Jesjoea als de Messias.

Waarschijnlijk is het antwoord te vinden in het boek dat Leuwy in 1741 schreef onder zijn nieuwe naam Petrus Werner Nieuwman. De titel hiervan was “Het licht ten tijde des avonds.” Op het titelblad staat verder te lezen: “Om te verlichten de ogen van Israël, opdat zij mogen zien de troost van Zion …”. Het boek werd “vanwege zijne aardigheid” drie keer in het Hebreeuws herdrukt onder de titel: “Or le`et erev.”

Leuwy werd trouwens geen predikant maar ging aan de universiteit van Utrecht Hebreeuws doceren en schreef in 1750 ook een Hebreeuwse grammatica, dit keer als Petrus Werner Neuman, “gewezen Rabbi der Joden te Leeuwarden en thans onderwijzer in de Oostersche taal te Utrecht.”

Bronnen: H. Beem, de Joden van Leeuwarden; J. Bosch, de ware hoop en verwachting Israëls. Dit artikel verscheen in de Hadderech van maart 2017