Het onderstaande is het verslag van een onbekende schrijver over een ontmoeting met de Joodse Gottlieb Ornstein (1867-1918), geboren in Roemenië en in Amsterdam in 1893 tot geloof in Jezus als de Messias gekomen.

‘t Is misschien al wel dertig jaar geleden, maar het staat nog voor mijn geest alsof het enkele weken geleden gebeurd is, dat ik de man met het glazen oog een bezoek bracht. Ik deed het op verzoek van een kennis maar ik heb er nooit spijt van gehad, want ik ben erdoor bevestigd in mijn geloof dat God Zijn mensenkinderen wonderbaarlijk weet te leiden.
Zodra ik plaats genomen had tegenover de heer merkte ik op dat hij een kunstoog had. Natuurlijk heb ik er met geen enkel woord op gezinspeeld. Om tot een gesprek te komen stelde ik een vraag: “Mijnheer, wat is eigenlijk uw vaderland?” “Nederland luidde het antwoord zonder aarzeling.” “Maar u hebt misschien nog een tweede vaderland?” “Krachtens geboorte, ja, en dat vaderland is Roemenië.” “Hebt u er misschien dan nog meer?” “Inderdaad, ik kan u zeggen dat de hemel mijn vaderland is.” “De hemel?” “Hoe kunt u dat zo stellig weten?” “Ik weet het heel zeker en ik zal u vertellen waardoor ik die zekerheid heb gekregen.
“Ik ben geboren uit Joodse ouders. Ik was de jongste in het gezin, een nakomertje zoals men het wel eens noemt. Mijn vader, moeder, broers en zusters leefden voor hun genoegen, zonder ooit aan godsdienst te denken. Van God wist ik niets af, er werd nooit over gesproken. Overdag werd er hard gewerkt en `s avonds gingen de volwassenen uit, naar de schouwburg of iets dergelijks. Een enkele keer mocht ik mee, of liever moest ik mee, want ik had weinig plezier in dat uitgaan van die grote mensen. Ik herinner mij nog heel goed dat ik als een opgeschoten knaap weer eens meeging en dat mijn moeder vroeg waarom ik toch zo liep te dromen. Ze had namelijk opgemerkt dat ik stil voor me uit liep te kijken en af en toe omhoog keek naar de prachtige sterrenhemel. Dan vroeg ik me af wie dat alles gemaakt had en wie alles regelde en onderhield.” “Jongen”, zei mijn moeder, “laat dat dromen maar aan paarden over, die hebben grote koppen en over honderd jaar zijn we toch allemaal dood!”
“Uit dit antwoord kunt u wel voldoende opmaken hoe ik opgegroeid ben, als een volslagen heiden. Toen ik de schooljaren achter de rug had en zelfstandig was geworden begon ik te reizen. Ik kan u zeggen dat ik de meeste landen van Europa wel heb leren kennen. Tenslotte kwam ik in Londen terecht. Daar is iets gebeurd dat van grote betekenis is geweest voor mijn hele leven. Wat ik als jongen al deed en waarover mijn moeder mij zo vermaand had, had ik nog niet afgeleerd. Ik peinsde en peinsde zonder dat ik een verklaring vond voor de oorsprong en het doel van het leven. Ik had geen grond om op te staan, geen land waar ik heen reisde. Welke betekenis heeft het leven eigenlijk? Was het niet werken en nog eens werken, zonder te weten waartoe? Stelt u zich zo'n jongeman eens voor als ik toen was, stuurloos en zonder ware levensvreugde.
Zo liep ik rond met mijn levensvragen. Geen priester was er die mij hielp. Of toch? Er was een priester, een grote Priester, en wel in de hemel, die de hand naar mij uitstak. Maar ik kende Hém niet.
In die toestand ben ik tenslotte toch tot een oplossing gekomen die mij afdoende voorkwam. Ik meende dat ik er een eind aan moest maken. Ik kocht een revolver en zocht een stille plaats op. En toen gebeurde het!"
De spreker hield een ogenblik op en vroeg toen: “Ziet u dit oog? Het is een glazen oog. Ik heb op die bewuste avond mijn leven willen verkorten en heb het vuurwapen op mijn slaap gericht. Maar in plaats dat de kogel door mijn slaap ging, is hij in mijn oog binnengedrongen en blijven zitten in de oogkas. Dat is mij verteld in het ziekenhuis waar men de kogel heeft kunnen verwijderen. En dit kunstoog herinnert mij dagelijks aan die sombere avond, maar ook aan de goedheid van God, die ik later heb leren kennen en die niet wilde dat mijn levenslamp werd uitgedoofd. Het zal u misschien verbazen maar ik heb hetzelfde nog een keer geprobeerd, en ook het tweede schot mislukte.
Ik was wel levensmoe maar niet vragensmoe, en hier in Amsterdam zou ik het antwoord vinden. Daarvoor zou God een van zijn dienstknechten gebruiken, en wel ds. Adler!” “U bedoelt ds. Adler, die bekend is vanwege zijn werk onder de Joden?” “Ja, dezelfde. Met deze man kwam ik in aanraking, maar zo in aanraking dat ik hem meermalen ontmoette en ook bekend werd met de Bijbel. Hij gaf mij een exemplaar en raadde mij aan er oplettend in te lezen. Dat deed ik, beginnende bij Genesis.
Wat werd ik getroffen door die eerste woorden: “In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Daar had ik namelijk als kind al over lopen peinzen, wie alles rondom en boven mij had gemaakt en onderhield. En hier las ik het klaar en duidelijk. Met grote liefde ging ik verder met lezen, Genesis, Exodus, Leviticus etc..
De verhalen vond ik zo belangrijk en boeiend, de beschrijving van de dienst van mijn eigen volk, de Joden, en daarna de mooie liederen en spreuken. Ik las door totdat ik een eind in Jesaja was gekomen. Toen overviel mij een onverklaarbare angst. Het kwam mij voor dat er iets vreselijks zou gebeuren. Ik besloot er eens met mijn vaderlijke vriend ds. Adler over te spreken. Deze nam rustig zijn Bijbel, opende die bij de Handelingen der apostelen en las mij de geschiedenis voor van een man die ook Jesaja had gelezen en daarbij een uitlegger nodig scheen te hebben gehad. Die uitlegger had God op het juiste ogenblik gestuurd. Een zekere Filippus was bij hem op de wagen geklommen en beginnende bij de plaats in Jesaja had hij hem Jezus verkondigd. Ds. Adler liet het hierbij. Hij gaf mij de goede raad verder te gaan met het lezen van de profetieën maar daarnaast vooral te lezen uit het Nieuwe Testament. Als ik vragen had mocht ik ermee komen. Hij wilde mijn Filippus wezen!

Als ik even tijd had, zat ik 's avonds voor mijn opengeslagen Bijbel. De lezing in het Nieuwe Testament nam mij helemaal in beslag. Ik begon een ding te begrijpen: Er moet wel een angst over een Jood komen als het tot hem gaat doordringen dat de gekruisigde Jezus zijn ware Messias, zijn van God gegeven Koning is. Een onverklaarbare belangstelling voor Jezus kwam in mijn hart. En nadat ik zo nog enige tijd was doorgegaan met het lezen van het Nieuwe Testament besloot ik naar ds. Adler te gaan met de vraag of ik christen mocht worden.
Dit gaf aanleiding tot een langdurig onderhoud, dat gevolgd werd door een openbare belijdenis in de kerk. Nooit zal ik dat moment vergeten, vooral omdat ik mij nooit ongelukkiger heb gevoeld. Nadat ik gedoopt was en op enkele vragen had geantwoord, kwamen verschillende mensen mij na afloop van de dienst de hand drukken. Wat wilden toch al die mensen van mij? Kon ik maar wegkomen en mij onttrekken aan die ongewenste belangstelling. Ik was werkelijk dankbaar toen ik weer thuis was op mijn kamer.

Het eerste dat ik daar deed was mij op de knieën werpen. Ik was niet gelukkig! Mijn leven stond mij voor ogen. Ik was niet zoals ik wezen moest, ook nu ik gedoopt was als christen. Ik begreep dat mij iets ontbrak, dat ik nog iets anders nodig had dan verstandelijke kennis over Jezus, de Koning van mijn volk.

Goddank is mijn ziel niet lang in het donker gebleven. In ontferming heeft God zich tot mij neergebogen en mij laten zien dat Jezus niet alleen de verworpen Messias was maar ook míjn Verlosser. Dat de redder van de wereld ook voor mij gestorven was, om mij te brengen aan Gods hart. Wat een blijdschap stroomde toen mijn ziel binnen. Van toen af kon ik spreken met andere christenen over ons gemeenschappelijke heil.

Nu kunt u begrijpen dat ik over een derde vaderland kan spreken. Door geboorte heb ik er een, door mijn aardse positie een tweede; maar door het geloof in de Messias heb ik ook het beste, dat is het hemelse. Die de Heer Jezus bezit als zijn Verlosser is op reis naar het Hemelse Vaderland!"