Hoe kunnen we iemand die zijn hele leven toegewijd had aan het spreken over God meer recht doen dan te laten zien hoe deze gesprekken verliepen?
Marjorie Eberlé-Gotlib:
“Verschillende mensen attendeerden mij onafhankelijk van elkaar op een meneer Trostianetzky. Ik besloot hem op te zoeken. Hij woonde op de Gordelweg, net als ik. God maakt het altijd erg gemakkelijk als je dit soort dingen moet doen.Bovenaan een heel hoge trap stond een heel klein mannetje. Ik had een ster op en hij had een ster op. Ik zei: “Dag meneer, ik ben mevrouw Eberlé en ik wil u vragen of u me over Jezus wilt vertellen.” Hij heeft me later verteld dat hij niet wist wat hij moest doen op dat moment. Hij heeft gebeden in zijn hart en me toch boven laten komen.
De eerste dag dat ik bij hem kwam, zei hij: “Mevrouw, u weet niets van het jodendom. Ik ga u nog niet van Jezus vertellen. U moet eerst weten wat het jodendom is.” Hij begon met het jodendom. Dát was de goede manier. Je kunt natuurlijk helemaal niet begrijpen wie de Messias is als Jood, als je niet vanuit het jodendom eerst vertelt dat de Messias een Joods begrip is. Jezus is gebleken de Messias te zijn, maar dat is een kwestie van geloof. Zo heb ik het ook van Trostianetzky geleerd. Je moet nooit iets opdringen of zeggen: “Jij hebt het fout en het zit zo.” Je moet het laten zien vanuit de Schrift.
Hij had een goede visie op joods-christen zijn. Jóóds moest je zijn, dan pas kon je christen worden, een Messiasbelijder. Joods-zijn betekent de verwachting hebben van een Messias en joodschristen zijn betekent: je bent tot de ontdekking gekomen dat Jezus de Messias is en nu wacht je op zijn wederkomst.
Ik mocht altijd komen. We dronken iets en dan begon het. Ik vond het feest. Ik hoefde maar één vraag te stellen en hij begon te praten. Die man had een kennis van de Schrift. Hij kende de hele Bijbel uit z’n hoofd. Ik heb hem nooit een Bijbel in de hand zien nemen. Hij citeerde, ik zocht het op en het stond er. Van Trostianetzky heb ik de Bijbel leren lezen en het geloof uitgediept gekregen. Het had niets met een kerk te maken. Het had alleen te maken met het Woord.”
Uit: ‘Eenzaam avontuur’ van Catharina Mulder.
Gesprek met een Antwerpse Jood
In een gesprek met een vrome Antwerpse Jood die kritiek heeft op de geassimileerde Rotterdamse Joden zegt Tr.: “U hebt gelijk, die Rotterdamse vroomheid is niet veel zaaks. Maar van wie kan men eigenlijk zeggen dat hij oprecht vroom, een ware tsaddiek is? Koning Salomo zegt: Er is geen mens rechtvaardig op aarde (Pred. 7:20). En ik lees in de profeet Jesaja (64:6) dat wij allen als een onreine zijn en al onze gerechtigheden als een door het vuil vergaan kleed. Hebben wij dan hier in Antwerpen het recht om te zeggen dat wij beter zijn dan de Joden van Rotterdam? Alsof de godsdienstoefeningen in de synagoge ons hart veranderen kunnen!” De man reageerde hierop: “Maar moeten we dan, omdat dat ook al niet helpt, allemaal goddeloos worden?”
Tr. antwoordde: “U behoeft het niet te worden, God ziet u toch al zo. Maar Hij wil u rechtvaardig maken. Hij alleen kan dat doen. Leest u maar in het 53e hoofdstuk van Jesaja. Daar heeft de profeet het over een rechtvaardige die door zijn kennis velen rechtvaardig zal maken door hun ongerechtigheden te dragen.”
Uit ‘Om den vrede van Jeruzalem’, uitgave Elim-Rotterdam, 1931-1932.
Joodse reacties op het vertrek van de Trostianetzky’s uit Antwerpen
Bij veel Joden hadden Trostianetzky en zijn vrouw zich geliefd gemaakt en toen ze eind 1938 van het Elimbestuur hoorden dat ze Antwerpen moesten verlaten, besloten ze al hun Joodse vrienden persoonlijk daarvan op de hoogte te stellen.
“Dit onverwachte bericht stemde de meeste vrienden, vooral de vluchtelingen, tot droefheid. Aan een van de vluchtelingen hadden we beloofd een Bijbel in het Nederlands te geven. Ik ging hem dus opzoeken en bracht hem het boek. Op zijn kamertje had hij maar één stoel. Die bood hij mij aan. Hij bladerde even in de Bijbel en zijn gezicht straalde van blijdschap omdat hij dit boek nu zijn eigendom mocht noemen. Hij had deelgenomen aan de bijbelbesprekingen die wij in onze woning hielden en hij was, zei hij, erdoor gezegend. De gastvrijheid die hij te onzent had genoten zou hij nooit vergeten. Ik moest hem beloven dit aan mijn vrouw te zeggen.”
Uit: Elim-bode, april 1939.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van september 2018
Foto: De heer en mevrouw Trostianetzky in 1930