Op een keer werd er door de Sjabbat en het Chanoekafeest een discussie gevoerd. De Sjabbat keek geringschattend naar Chanoeka en zei dat deze het jongste lid van de familie der feesten was. En dat aan hem, de Sjabbat, het eerstgeboorterecht toekwam omdat de Schepper uitrustte op hem en hij zo de eerste feestdag werd.
Daarop gaf Chanoeka ten antwoord: “Met Sjabbat zegt men geen halleel (Ps. 113-118), met Chanoeka daarentegen zegt men acht dagen lang halleel. Op de Sjabbat worden maar enkele kaarsen aangestoken, maar met Chanoeka steekt men elke dag een kaars meer aan en het licht wordt steeds sterker. Bovendien herinnert Chanoeka aan de dag waarop het heilige land van afgoderij gezuiverd was,
waardoor de Joden de Sjabbat weer konden heiligen.” Toen de Sjabbat dit hoorde zweeg hij. Hij wist niets meer tegen het jongste feest in te brengen.
Uit het gebedenboek van de Roemeense Joden, Venetië 1547, overgenomen uit ‘Nieuwe joodse volkssprookjes van Israël’ van Zwi Kanner.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van december 2018