Martin van Amerongen

Felix Mendelssohn was één van de vele Duitse Joden die in de vroege 19e eeuw, toen onder invloed van de Franse revolutie de gettomuren waren gesloopt, voor het christendom kozen.

Sommigen, zoals Heinrich Heine, maakten deze stap uit opportunisme. Het doopbewijs was het paspoort tot de Europese cultuur en een gedoopte jood werd door de antisemieten net iets coulanter behandeld dan een ongedoopte jood.

Mendelssohn daarentegen stortte zich met hart en ziel in het protestantisme. Hij was, als men zijn uitgebreide oeuvre bekijkt, in feite dé christelijke componist van de 19e eeuw. Zijn eerste oratorium behandelde de lotgevallen van Paulus. Hij studeerde bij de theoloog Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher en geloofde in de zendingsarbeid van de christelijke kunst. De rol van herontdekker van Bachs Matthäus-Passion was Mendelssohn dus op het lijf geschreven. Hierin werd hij gestimuleerd door zijn grootmoeder Babette Salomon, zo'n typisch kunstzinnige 19e eeuwse Jodin met een open geest, zo open dat zij zonder bedenkingen als pleitbezorgster kon optreden voor het grote muzikale monument van de lutherse belevingswereld. Ze schonk haar kleinzoon in 1823 een kopie van de Matthäus-Passion als kerstgeschenk …

Uit: Van Amerongen, M. (1977). Zijn bliksem, zijn donder: Over de Mattheus-Passie van Bach. AMBO.

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van april 2025