Dr. Adolph Saphir

“Laten wij met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de leidsman en voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterzijde van de troon van God.” – Hebr. 12:1-2

Het geloof van Jezus [1]

Nadat de schrijver van de Hebreeënbrief in het elfde hoofdstuk zijn lezers bepaalde bij een groot leger van Oudtestamentische gelovigen wordt onze blik nu getrokken naar Jezus. Hij wordt ons hier voorgesteld als de volmaakte geloofsheld, als de bron en voltooier van ons geloof en als voorbeeld voor ons. Laten we daarom Jezus’ geloof nader beschouwen.

Door het geloof leefde, leed en stierf Hij, en vanwege zijn geloof ging hij de heerlijkheid binnen. Daarin ligt niet alleen onze gerechtigheid en vrede, maar dit is ook het voorbeeld en de kracht van ons leven.

Jezus is de weg tot de Vader. En als wij door hem bij God gekomen zijn, dienen wij te wandelen zoals Hij. Jezus is immers de eerstgeborene onder veel broeders en zusters en wij worden gelijkvormig gemaakt aan zijn beeld (Rom. 8:29). Hij leed niet alleen voor ons maar liet ons in zijn lijden ook een voorbeeld na, opdat wij in zijn voetstappen zouden wandelen. Het kruis is zowel de bron als de leidraad van het nieuwe leven.

Jezus wandelde door het geloof. Altijd zag Hij op naar de Vader en sprak en handelde in kinderlijke afhankelijkheid, wachtend op een teken van de Vader. Door het geloof aanvaardde hij alle teleurstellingen en tegenstand, en zag hij af van al zijn bezwaren, zijn zaak toevertrouwend aan Degene die hem gezonden had en wiens wil hij was komen vervullen. Door het geloof ging hij door de dichte donkere wolk van smart, lijden en de dood heen, zich vasthoudend aan de vreugde die hem beloofd was. Door het geloof weerstond en overwon hij alle verzoekingen, ongeacht of die kwamen van Satan, zijn eigen discipelen of de onjuiste Messiasverwachtingen van Israël. Door het geloof deed hij de tekenen en wonderen, symbolen van Gods macht en liefderijke bedoelingen. Voordat hij Lazarus opwekte dankte hij door het geloof God, die hem altijd hoorde (Psalm 116:1). Hij stelde zijn vertrouwen op God en beval anderen “heb geloof in God!”, overeenkomstig zijn eigen ervaring.

Jezus' geloof rustte op Gods woord

Jezus' geloof rustte op Gods woord. Daardoor wist hij van tevoren dat Israël hem verwerpen zou. Het kruis met al zijn schande, de geseling, de bespotting, hij wist het allemaal al. Daarom kon hij zeggen: “Op de derde dag zal de zoon des mensen opstaan uit de doden.” Hij wist dat het eerste deel van Psalm 22 ging over het lijden dat hem wachtte, en geloofde dat ook het tweede gedeelte hém betrof: “U hebt mij verhoord. Ik zal uw Naam mijn broeders vertellen, in het midden van de gemeente zal ik U loven.”

Door zijn geloof eigende hij zich de woorden van de 16e Psalm toe: “Ik stel mij de Heere voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet. Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich, ook zal mijn lichaam veilig wonen. Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.”

En was het niet door het geloof dat hij het hallel zong, en zong van de steen, die door de bouwlieden wel verworpen was maar tot een hoeksteen zou worden? Dat deed hij nadat hij in geloof de herinnering aan zijn verzoeningsdood had ingesteld in brood en wijn en al zijn lijden had overgegeven aan Hem die rechtvaardig oordeelt - 1 Petr. 2:23.

Zittend aan de rechterzijde van Gods troon

Nu zit Jezus aan de rechterzijde van Gods troon. De apostel verheugt zich bij de gedachte aan de heerlijkheid welke de Messias gekregen heeft als bekroning en beloning van zijn gehoorzaamheid om te sterven. Wat een voorrecht dat de Vader hem voor altijd aan ons gegeven heeft! En dat hij op zijn glorietroon zich vereenzelvigt met zijn broeders en zusters en zowel met als voor hen bidt! En dat hij ook nu op een teken van zijn Vader wacht om naar ons terug te keren en met ons te regeren.

Dit is voor ons een grote bemoediging. Want ook wij moeten door veel verdrukkingen heen ingaan in de heerlijkheid. Het is immers de Heer zelf die na zijn verheerlijking vanaf de troon tegen de zeven gemeenten in Klein-Azië zegt: “Wie overwint, zal Ik geven met mij te zitten op mijn troon, zoals ook ik overwonnen heb, en mij met mijn Vader op Zijn troon gezet heb." - Op. 3:21

Bedroefd maar ook blij

De woorden lijden en zelfverloochening, dood en kruisiging, die het Nieuwe Testament zo vaak toepast op de volgelingen van Jezus, hebben een sombere klank. Toch is er niets wettisch, hards of onmogelijks in. Het licht van de opgestane Messias schijnt immers in onze harten, ook wanneer we “onze leden die op de aarde zijn” doden - Kol. 3:5. En Gods vrede en onze aanneming als Zijn kinderen houden ons staande, zelfs wanneer van ons gevraagd wordt ons kostbaarste bezit te offeren. We verheugen ons, omdat we zeker zijn van de onveranderlijke liefde van de Vader, ook als we zuchten in onze aardse tent en verdrietig zijn vanwege de zonde die in ons woont (Rom. 7:14 e.v.) en de kracht van de verzoekingen. We zijn bedroefd maar tegelijk blij. We spreken over de dood van de Heer maar doen dat op een vrolijk feest. Want Hij stierf zodat wij zouden leven, en we horen zijn belofte: “Zie ik kom spoedig!”

[1] Toen Saphir dit schreef in 1902 spraken Joodse christenen doorgaans over Jezus in plaats van over Jesjoea.

Bron: A. Saphir, Een Hebreeër over de Brief aan de Hebreeën. Ingekort en hertaald door de redactie.

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van maart 2024