Marjorie W. Eberlé-Gotlib

De wereld werd volgens de joodse traditie geschapen op de eerste van de maand tisjrie; daarom wordt dit ‘de verjaardag van de wereld’ genoemd. Die eerste tisjrie heet dan ook Rosj Hasjana = hoofd of begin van het jaar. De maand tisjrie is evenwel de zevende maand van het joodse kalenderjaar en niet de eerste, zoals u zult verwachten.
Die eerste maand is nissan; ze is dat geworden nadat het volk uit Egypte werd bevrijd.

 

In Exodus 12:2 lezen we:

“En de Heer zei tot Mozes en tot Aäron in het land Egypte: Deze maand zal u het begin der maanden zijn; zij zal u de eerste der maanden van het jaar zijn”.

De maand nissan moest dus voortaan als eerste maand op de loeach (kalender) staan. Geen wonder; immers in die maand werd het joodse volk bevrijd, verlost en tot een natie gemaakt door God. Alleen waar het bloed van het geslachte paaslam aan de deurposten gesmeerd was is de doodsengel voorbijgegaan. Zo werd het joodse volk gespaard uit de tiende plaag.

Het eerste van de tien woorden (geboden) in Exodus 20:2 luidt:

“Ik ben de Heer uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis geleid heb”.

Deze verlossing is zo alles overweldigend, dat ze het begin van de kalender wordt.
Dit spreekt ons Hadderechianen aan, immers de Verlosser Jesjoea heeft ons tot eeuwig leven herboren doen worden. Zijn losprijs, betaald aan het kruis, heeft ons voor eeuwig bevrijd uit het diensthuis van schuld en dood. Her-schepping gaat vóór schepping, ook in ons leven. Zo werd de eerste maand tisjrie de zevende en nissan de eerste maand.
Weer zal op de eerste tisjrie, die dit jaar op de avond van 30 september begint, de verjaardag van de wereld gevierd worden. Dan neemt het hoofd van het gezin een zoet appeltje, spreekt er de zegenbede over uit, eet ervan en laat de aanwezigen ook ervan eten. Daarop wordt een tweede stukje appel gegeten dat in honing werd gedoopt. Daarna wordt de Eeuwig Trouwe gesmeekt om ‘sjana tova oe metoeka’ een goed en een zoet jaar.

Het afgelopen jaar bracht enorme zorgen en zeer veel eenzaamheid voor Israël.
Weer is het als in 1940, de kerken zwijgen in alle talen terwijl enkelingen, net als toen, wanhopig lijkende pogingen doen dit kleine volk te steunen waar het maar mogelijk is. Laten we het nieuwe jaar binnengaan met de woorden van onze grote koning David, neergeschreven in 1 Kronieken 17:16-24:

“Wie ben ik Here God en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe bracht? En dit was nog te weinig in uw ogen, o God; daarom hebt Gij aangaande het huis van uw knecht gesproken over de verre toekomst, en in mij een rij mensen gezien in opgaande lijn, Here God. Wat zou David nog kunnen toevoegen aan de eer, die Gij uw knecht bewijst? Gij kent uw knecht, Here, terwille van uw knecht en naar uw hart hebt Gij al dit grote gedaan en al deze grote dingen verkondigd. Here, niemand is U gelijk en geen God is er behalve Gij naar al wat wij met onze oren gehoord hebben. En welk volk is gelijk Israël, het enige volk op aarde dat God zich tot een volk ging vrijkopen om Uzelf een naam te maken door grote en vreselijke daden, doordat Gij vóór uw volk, dat Gij uit Egypte had vrijgekocht, volken verdreven hebt. Gij hebt uw volk Israël voor altijd U tot een volk gemaakt en Gij Here waart hun tot een God. En nu, Here, laat het woord dat Gij gesproken hebt aangaande uw knecht en zijn huis voor altijd bevestigd worden; doe zoals Gij gesproken hebt”.

Met deze bede smeken wij de Eeuwig Trouwe om een goed en zoet 5769
voor u en geheel Israël: lesjana tova!

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het maandblad Hadderech.