M.W. Eberlé-Gotlib

De ʽrede over de laatste dingenʼ in Matth. 24 sprak Jezus uit, nadat Hij de farizeeën en schriftgeleerden in de tempel bestraffend had toegesproken (Matth. 23). Hij eindigde deze bestraffing met de woorden: “Zie, uw huis wordt aan u overgelaten, want ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend is Hij die komt in de naam des Heren (Matth. 23:38)”.

Toen verliet Jezus de tempel en Zijn discipelen vestigden Zijn aandacht op de gebouwen van de tempel. Deze tempel was zeer mooi; nog veel mooier dan die van Salomo. Hoe kon een dergelijke mooie tempel nu ooit afgebroken moeten worden? En toch was het antwoord van Jezus of Hij deze tempel bedoelde, duidelijk. Hij zei: “Ziet gij dit alles niet? Voorwaar ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken (Matth. 24:2).”


Daarna ging Hij op de Olijfberg zitten en Zijn discipelen kwamen naar Hem toe en, enigszins afgezonderd van de schare, stelden zij Hem de volgende drieledige vraag: “Wanneer zal de tempel verwoest worden? Wat is het teken van Uw wederkomst? En wat is het teken van de voltooiing van deze ʽaioonʼ (het Grieks voor ʽeeuwʼ of ʽbedelingʼ)?”
Ook het antwoord van Jezus op deze vraag is drieledig. Het is een profetisch antwoord. Het eerste deel van dit antwoordt luidt (zie vers 4-6), dat men zich niet moet laten verleiden door de vele valse Messiassen. Wel, deze profetie is reeds in vervulling gegaan. Er zijn in het Jodendom reeds vele valse Messiassen opgestaan om twee van de belangrijkste maar eens te noemen: in 1648 manifesteerde zich in Smyrna in Turkije een Joodse jongen van 22 jaar, Sabbatai Zwi genaamd, zich als valse Messias, en hij heeft onder het gehele jodendom in Europa zeer grote invloed gehad en veel aanhang gevonden. Een tweede was Mozes Chaim Luzzatto, geboren in Padua in Italië, die in 1747 stierf, op zijn veertigste jaar. Maar Jezus waarschuwt, dat dit moet geschieden, maar dat het het einde nog niet zal zijn (vers 6). 
Het tweede deel van het antwoord op de vraag van de discipelen naar het teken van Jezus’ wederkomst staat in de verzen 7-28. De verzen 7-14 spreken over de algemene verdrukking in de gehele wereld, die gevolgd wordt door de Grote Verdrukking (vers 15-20).
De Grote Verdrukking kan echter niet geschieden, voordat de Gemeente is opgenomen. Zoals aan het einde van vers 6 staat: “Maar dit is het einde nog niet” eindigt vers 14 met de woorden: “En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde gekomen zijn. Er staat duidelijk dat het Evangelie gepredikt zal worden, echter niet dat het in de hele wereld zal worden aangenomen! En dan, als het Evangelie overal verkondigd is, is het wèl het einde van de aioon, van de bedeling. Dan wordt de Gemeente vergaderd, de Gemeente zijn dus zij, die wèl Jezus van Nazareth als hun persoonlijke Verlosser hebben aanvaard. En als de Gemeente vergaderd is, is het einde van deze bedeling gekomen. In vers 15 begint dan een nieuwe bedeling. Van vers 15-28 lezen we de beschrijving van de Grote Verdrukking. Dus tussen vers 14 en vers 15 valt de opname van de Gemeente. Men kan dit duidelijk terugvinden in 2 Thess. 2: 6-8, die aantonen dat de Heilige Geest meegaat als de Gemeente door Jezus wordt opgenomen en het is de Heilige Geest die nu nog de boze weerhoudt, zodat hij zich niet ten volle kan openbaren. Paulus noemt deze boze in vers 3 en 4 de mens der wetteloosheid, de zoon van het verderf, de tegenstander. Het antwoord op het derde deel van de vraag: “Wat is het teken van de voltooiing dezer eeuw of bedeling?” geeft Jezus in de verzen 29-31 van Matth. 24. Hier wordt het wankelen van de elementen getekend en daarna het verschijnen van Christus, de voortzetting dus van Zijn komst op deze aarde, op de wolken van de hemel in grote macht en heerlijkheid.

Het Jodendom in Jezusʼ dagen had van dit teken gehoord, want in Dan. 7:13 en 14 werd ervan gesproken. Daniël zegt daar: “Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken van de hemel kwam iemand die leek op een mens en Hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden Hem. Zijn heerschappij is een
eeuwige heerschappij die niet zal vergaan en Zijn koningschap is één dat eeuwigdurend is.” In Matth. 24:31 lezen we, dat Jezus Zijn engelen zal uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen Zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van de uiterste einden der hemelen. Dat betekent hier uit de uiterste einden van de aarde, waar de lucht - de horizon dus - de aarde raakt. Ook dit is weer een aanhaling door Jezus van een Schriftgedeelte dat de
Joden goed kenden, want in Deut. 30:4 kunt u lezen, dat God tegen het Joodse volk zegt: “Al waren uw verdrevenen aan het einde van de hemel, van de horizon dus, de Here uw God zal u vandaar bijeenbrengen naar het land dat uw vaderen bezeten hebben.”
Dit toont ook aan dat met de uitverkorenen in Matth.24:31 Jezus niemand anders dan de Joden bedoelt, waarover Hij het trouwens steeds heeft in deze profetische rede.

Israël zal dan als heel volk tot bekering komen. Alle stammen van het land (Zach. 12:10a). Dit is dus het geestelijk herstel van Israël, het volgt op het nationaal herstel van het Joodse volk. En dan beginnen de volkeren, door het zendingswerk van dit Joodse volk tot bekering te komen (Hand. 15:14) en dat is dan de voltooiing van die bedeling.
Wat betekent dan vers 27-28? Jezus vertelt hier hoe snel Zijn komst zal zijn. Hij gebruikt een beeld uit de natuur, als een bliksemflits. En hier op aarde beginnen dan de oordelen - zij komen dan over een wereld waaruit de Gemeente is weggenomen - los te barsten.
Vers 28: “Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen” betekent: dat wanneer de Gemeente weggenomen is, de wereld dood zal zijn. En over deze dode wereld zullen de oordelen (de gieren) komen.
De verzen 36-42 spreken over de opname van de Gemeente. De beelden die Jezus gebruikt zijn de bliksem, dit wil zeggen, de Heer komt plotseling; het beeld van het dode aas is het oordeel over een wereld in dood en zonde, maar vers 32, waarin Hij spreekt over de vijgenboom en de andere bomen die beginnen uit te spruiten, zijn het teken dat de zomer nabij is. Daarom is het de taak van de Gemeente om te waken! Wij moeten trouw tegenover elkaar zijn, tegenover Israël en de volkerenwereld. God vertrouwt ons dit alles toe, laten we dan wachten en waken.